Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/328

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

278 AANTEEKENINGEN HOOFDSTUK XII uitgaf, verscheen van hem bij J. H. Bolt te Groningen: De Evangelische gezangen bij de Hervormde Kerk van Nederland in gebruik, in de punten van bezwaar getoetst aan het onbedrieglijk woord van God, als aan den eenigen regel van geloof en geloofs- gehoorzaamheid, door R. W. DUIN. Duin ,verzwijgt de namen dergenen, die hij bestrijden wil, en noemt mij en anderen, die tegen de gezangen geschreven hebben, gelijk ik niet anders zien kan, met dubbele namen, ons noemende, in zijne voorrede, met alle godzaligen, welke die liederen van Tyrus verwerpen, eenzijdig en liefdeloos, of bevooroordeelden, onkundigen, of wettische Godzaligen, terwijl hij elders onderscheidene reizen ons noemt mannen van name, en de schriften tegen die hoerenliederen, welke hij zelf niet overal van hoererij kan vrijpleiten, geschreven noemt hij lasterlibellen," aldus schrijft De Cock in de voorrede van zijn tegenschrift: De Dagon onzer dagen (de afgod van Asdod, waar- aan de evangelische gezangen niet ongelijk zijn,) gevallen voor de arke des Heeren, en weder opgerigt, valt voor de tweede reis, en breke het hoofd en de beide hand- palmen (1 Sam. V: 1-5), door H. DE COCK, Gereformeerd Leeraar onder het Kruis. Te Amsterdam, bij H. Höveker. Te Zwolle, bij C. A. Rigter, 1836. (Prijs 35 cents). Tegenover het voorberigt, in het boekje van Duin, staan op de eerste bladzijde twee teksten: Oordeelt de waarheid en een oordeel des vredes, Zach. 8:16. Beproeft alle dingen, behoudt het goede, 1 Thessal. 5: 17. Het exemplaar van de bibl. der Theol. School te Kampen is dat van De Cock. Dit is van bizondere waarde, daar De Cock op schier elke bladzijde in margine zijn opmerkingen heeft gegeven, typisch „Cocksiaansch". Boven de aangehaalde teksten heeft hij geschreven: Wij beminnen de vrede, maar de vrede Jeruzalems. Wil men De Cocks strijd tegen de gezangen recht kennen dan dienen naast zijn geschriftjes daarover deze aanteekeningen te worden gelezen. Kenmerkend is daarbij zijn steeds herhaald: Pleistering.... De Cock was wel inschikkelijk, 't geen later zoo duidelijk zal uitkomen bij zijn houding tegen- over 't Zwolsche Schisma", maar van pleisteren was hij wars. Het exemplaar van zijn tegenschrift: De Dagon, dat in de bibl. van de Theol. School berust, is afkomstig van zijn vriend Ridderinkhof, eigenhandig is door De Cock daarin geschreven : ,,Aan den Heer en Jufvrouw Johannes Ridderinkhoff, om des geloofs en om des Evangeliums wille mijne dierbare vrienden, die steeds met woord en daad betuigd hebben, dat de verdrukkinge Sions hen ter harte gaat, door H. de Cock, Gereformeerd Leeraar onder 't Kruis. Smilde den 12den Nov. 1836." Merkte ik op Duins geschriftje op, dat het gedrukt is bij J. H. Bolt, in tegenstelling met zijn latere geschriften; het verweerschrift van De Cock is ditmaal verschenen bij H. Höveker te Amsterdam. Dáár heeft De Cock gedurende de Synode van Amsterdam Höveker ontmoet en leeren kennen. In Zwolle was hij al bekend, als een gevangene werd hij daar, des nachts in Kampen gearresteerd, binnen gevoerd. De Cock was een praktisch man, geen droomer of dweper, het carpe diem, grijpt als 't rijpt, wist hij in zelfs zware omstandigheden in praktijk te brengen. Het was ook nog vóór de Amsterdamsche twisten en zoo ligt er niets vreemds, wèl iets der opmerking waard in, dat dit geschrift 't licht zag, ditmaal niet bij een drukker en uitgever in ,,Groningen en Ommelanden." Tegen het verweerschrift van De Cock schreef ds Duin weer: Des Christens pligt en voorregt te zingen Christus zijnen Heer ook volgens de waarheden des nieuwen verbonds, naar Col. 3: 16. Leeuwarden S. IJ. van der Werff. Ds Duin komt alzoo al dichter bij zijn toekomstig terrein van arbeid: den 22sten