Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/334

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

284 STEUN GEZOCHT EN GEVONDEN in naam van het bestuur wilde dringen om telkens gezangen te laten zingen, ik vroeg nu eene wet en die was niet te vinden; ik heb toen gezegd; dat ik zulk eene wet verlangde, welke ik dan van de predikstoel zou voorlezen en er mijn gevoelen over zeggen, doch dat ik nooit anders als volstrekt gedwongen altijd gezangen en nimmer al de gezangen zou laten zingen; mijn antwoord was aldus dewijl ik nog niet de verzekering heb in mijn gemoed op grond van Gods Woord dat ik wegens het zingen van gezangen de prediking van het Evangelie mag opofferen; ook heb ik een voorbeeld gehad dat de vijanden zeer boos over gezangen kunnen worden op eene Zondag middag even voor ik na de Kerk zou gaan, kwam een diaken mij zeggen dat er in de kerk een vreemden predikant zat, ik vermoedde dadelijk dat het een vijand was dewijl hij niet bij mij aan huis was gekomen; ik had op het briefje van den voorzanger het 2de vers van Gezang 93; ik moest prediken over den 11de Zondag: toen ik in de kerk kwam kende ik den predikant, het was een mijner exami- natoren, lid der Zuid Hollandsche Synode; ik liet toen in de plaats van het voornoemde vers in het midden, vooraf zingen het eerste en laatste vers van het gezang Houdt Christus Zijne Kerk in Stand, enz. onder het voorlezen en zingen kreeg mijnheer allerlei kleuren, daarop volgde de verklaring en toepassing van den Catechismus, waarbij de Heere mij door Zijnen H. Geest bekwaam en vrijmoedig maakte om te getuigen van Hem in en door Wien er alléén en volkomen Zaligheid is voor tijd en eeuwigheid, en tegen Zijnen openbare en geheime vijanden zoo wel Eerwaarden en hooggeleerden als niet eerwaarden en dommen; en de domine had zoo veel dat hij na de preek zonder groeten uit de kerk zich wegpakte en wegreed: sedert dien tijd laat ik ze geheel na zoo wel in als buiten mijne gemeente; gij vraagt mij of ik bekwaam en bekrag- tigd ben om zonder opzien de volle raad Gods te prediken? enz. ik mag en moet door Gods genade volmondig en zonder eenig beding ja zeggen; hoewel dit hier niet zonder veel strijd en moeijelijkheid kan geschieden, hiertoe zal ik u kortelijk de toestand van mijne omtrek be- schrijven: 5 quartier van mij staat Ds Moorrees, waarin ik, toen ik hier na toe ging een krachtigen en getrouwen Medebroeder meende te vinden, dan ook hierin ben ik bedrogen uitgekomen; de geheele Zomer heb ik hem gedurig bezocht, hij is echter nooit bij mij geweest hiervan ver- schoonde hij zich wegens zwakheid, nimmer kon ik uit zijne mond een hartelijk broederlijk gesprek krijgen; altijd sprak hij over zijne vijanden en over zijne werkzaamheden ten voordelen van de Waarheid, dit kwam mij wel vreemd voor, omdat ik gaarne van iemand die zich voor bekeerd uitgeeft zoo gaarne hartetaal hoor, ik hield echter vol, nu echter moet ik nalaten om hem verder op te zoeken, daar hij met een der bitterste vijanden, die rechtzinnig preekt om dat hij niet anders geleerd heeft, en de aanstooker was bij het classicaal bestuur ten opzigte van de gezangen, eene naauwe vriendschap heeft aangeknoopt in het geheim reeds lang mede doet om mijne prediking verachtelijk te maken, waarvoor ik geene andere oorzaak kan vinden, dan dat ik mij niet in alles na hem schik,