Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/453

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

AANTEEKENINGEN HOOFDSTUK XX 389


Zoo schuilt er veel merkwaardigs in de brieven van den zoon van Gysbert Karel, Dirk van Hogendorp, die zich nauw bij Bilderdijk en zijn kring aansloot.

Deze Dirk van Hogendorp had zich in zijn proefschrift en stellingen gekeerd tegen de denkbeelden der liberale machthebbers op een wijze, die opzien gebaard had.

Toen hij niet lang na zijn promotie met Van Lennep een voetreis door het Noorden maakte, beleefde hij te Groningen een avontuur met de academieburgers, dat hij in dezen brief aan Da Costa verhaalt:

Winschoten, 26 Junij 1823.

Weinig had ik kunnen vermoeden, dat er op mijn 25ste jaar reeds pogingen zouden gedaan worden, om mijn politique gevoelens ’t lot van Kotzebue te doen ondergaan, maar nog minder had ik gedacht, dat in ons land zooveele Sandten waren, als ik nu weet dat de Groningsche academie alleen kan op- leveren. *)

Begrijp eens mijn vriend, dat ik na mijn afscheidvisites gedaan te hebben, voor- nemens was des anderen daags met zonnenopgang de ommelanden in te trekken, en daarom vroeg naar bed ging, te meer daar ik wist, dat er in onze herberg en wel onder mijn slaapkamer een promotiepartij was en ik daarom ver- langde in te slapen alvorens het soupé begon, toen ik ten twaalf uur ge- wekt werd door een hurrah, alsof er Kozakken waren. Ik merkte, dat dit 't poculum doctorale was, dat rond ging, en waar hurrah inplaats van iö vivat gezongen werd, waarschijnlijk omdat Sand, de patroon van die heeren, het ook zoo zal gedaan hebben. Weldra was het poculum rond, toen een der gasten het woord opvatte en in een uitgebreide redevoering verhaalde, dat ik mij in het logement bevond, dat ik mij in mijne dissertatie had schuldig ge- maakt aan het schelden op 's lands vaderen en dat het tijd was mij daarvoor te straffen. Het besluit werd genomen mij van mijn bed te lichten en voor de heeren te brengen. Onzeker waren zij echter wat met mij uit te voeren. Allen kwamen daarin overeen, dat ik de dood verdiend had, sommigen oordeelden, dat ik sterven moest, anderen en wel de meesten, dat ik voor hen moest ge- bracht worden, door hen gehoord en wel voornamelijk omdat ik Bilderdijk geloofd had en wel alsof ik dacht, dat hij de stem van het algemeen was, en beterschap belovende vergiffenis verkrijgen, echter om de gepleegde misdaad, die nacht tot vervrolijking van de heeren, onder het billard geduwd worden. Een paar uur later stelde een ander voor mij een geschrift te doen teekenen, waarbij ik beloven zoude liberaal te zuilen worden. Geloof niet dat dit gekheid was.

Het volk tierde en raasde alsof het eenige duizenden waren, hoezeer er misschien niet meer dan dertig geweest zijn. Drie-en-een-half uur was ik het onderwerp van het gesprek onafgebroken, de besluiten gingen vergezeld van vervloekingen en toasten. Deze waren het leven van Oldenbarneveld, de eer der De Witten, de Grieken, de liberaliteit, de liberale beginselen, de verdraag- zaamheden, enz. enz. Drie specteerden mijn persoon. Ze waren: mijn dood, de strop, waaraan ik hangen moest, en de derde zoo ik wel verstaan heb, het zwaard waarmede ik onthoofd moest worden. Weinig zoude ik mij intusschen om dit alles bekreund hebben, ware het niet, dat er pogingen gedaan werden om de besluiten te volvoeren.

  • ) Auguste Friedrich Ferdinand von Kotzebue, geboren te Weimar 1761,

werd te Mannheim in 1819 door Sand met een dolksteek vermoord; Sand was een fanatieke student; hij achtte von Kotzebue een tegenstander van de vrijheid.