Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/47

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
29
HET HANDSCHRIFT NAAR DE CORRESPONDENTIE


uitspraak in de zaak van Hendrik de Cock zijn in margine aanteekeningen gemaakt, waarvan een paar wel bizonder belangrijk zijn. Dat deze aanteekeningen van De Cock zijn, verhoogt daarvan ten zeerste de waarde. Een paar woordjes uit deze aanteekeningen zeggen bladzijden vol.
Aan den voet, onder het mooie schrift van deze missive, dat zoo schril afsteekt bij den inhoud daarvan, schrijft De Cock: „Ds Engels is het oude te oud en het nieuwe te nieuw en hij heeft een middelweg uitgevonden die mij niet past.”
Deze aanteekening werd gemaakt stellig nog vòòr 14 Oct. ’34. De Cock dacht nog niet aan Scheiding! Ze bevestigt de historie! De Cock kende en telde liever de getrouwen waarop hij eenigszins zijn verwachting bouwde. Ds Engels had zich geuit! De Cock zeide: de middelweg, die past mij niet! Aan de keerzijde heeft hij een aanteekening gemaakt van iets door hem overgeschreven. Hij is het daarmede niet eens. Het is de raad van den middenweg!
De namen der straks te noemen Friesche predikanten zullen later gerekend worden tot die van het „Friesche Reveil”. Ook dan zal weer klaar blijken dat Rèveil en Afscheiding een tweelingstroom vormen, ontsprongen op verschillend terrein en uit onderscheiden bodem. 5) Slechts één der genoemden zal zich later voegen bij de Afscheiding. Hij zal na den vroegen dood van De Cock zijn plaats voor de „opleiding” te Groningen innemen. Deze is de hier genoteerde De Haan van Exmorra.
Mede voor de geschiedenis der eerste jaren, van den crisistijd der Christelijke Afgescheidene Gereformeerde kerk is het van belang het handschrift van De Cock goed te kunnen onderscheiden. Straks zal hij op de synodes punten opteekenen opdat niet aan zijn gedachten ontschiete waarop zijn aandacht bij de discussie is gevallen. Ze zijn soms geschreven met potlood. Doch het zijn trekjes noodig er op te zien tot de vorming van het juiste beeld.
Er is strijd in de kerk van Meppel; bezwaarde broeders doen in een slecht geschreven stuk daarvan een breed relaas. Op den rand zijn korte eigenhandige aanteekeningen in het „schrift” van De Cock. Dan kan men zien dat De Cock geen idealist was, geen vervoerde of dweeper waarvoor men hem maar al te graag sleet, doch een man met een praktischen blik, met levenswijsheid en.... hoe durf ik het te schrijven — een gematigd man! Die de middelmatige dingen wist te onderscheiden van de principieele zaken. Er behoorde veel stuurmanswijsheid toe om in de eerste jaren na de Scheiding het scheepke buiten de branding te houden of ook daar behouden uit te sturen. 6)
Uit nog één belangrijke aanteekening op den rand leid ik af, dat dit stuk op zijn tafel lag, dat hij iets van ds Engels las, misschien wel diens Ontboezeming, en opdat een inschietende gedachte niet verloren zoude