Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/480

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

414 DE GESCHORSTE AFGEZET. IN APPÈL BIJ DE SYNODE Koning een termijn te stellen, waarna hij zich, als er geen verandering kwam, tot het publiek zou wenden, dat scheen hem een min gepaste bedreiging. Wel is het hem zeer ten kwade geduid, dat hij niet heeft gewacht tot de zaak bij Eeredienst en Justitie was onderzocht; maar hem was niets hoegenaamd bericht van een zoodanige toezending zijner ver- trouwelijke Memorie. Groen heeft toevalligerwijze, eerst in Juli, vernomen, dat zijn stuk gekomen was bij het ministerie van Justitie. Hij veronderstelt dat, bij de bekende omslachtigheid, het onderzoek daar en elders nog eenige maanden had kunnen duren. Uit deze ervaring van Groen valt tweeërlei op te maken. Eerstens welken weg de memories en stukken van De Cock zullen zijn gegaan. Ingezonden bij den Koning zullen ze gegaan zijn naar het departement van Eeredienst en in handen zijn gekomen van den gezaghebbenden en in deze materie zeer bekwamen secretaris en adviseur; naar wiens advies èn de minister èn de Koning zullen hebben geluisterd en gehandeld. In de tweede plaats evenwel treft het, dat het onderzoek van De Cocks zaak niet is geschied met de bekende omslachtigheid. Men haastte zich dezen man te vervolgen, hem kwijt te kunnen raken! De raad van een grof liberalen dorpspredikant uit het Noorden des lands, van den door De Cock zoo vaak genoemden Laurman in de brieven aan den Koning ge- richt, werd in Den Haag gehoord. Doch met de bekende omslachtigheid talmde men om te onderzoeken de memorie van een, hoe jong ook, er- kend bekwaam en ter hoogste plaatse gunstig bekend staand historicus en jurist, die er op aandrong de vervolgingen te staken, als de inlege- ringen, waarvan de ongeregtigheid waarlijk geen langdurig betoog behoeft." "" Dat de Koning zich in de zaak der Afscheiding liet raden door der gereformeerde leer zeer vijandig gezinde raadslieden moge blijken uit zeer vele duidelijke voorbeelden, waarvan ik er één wil geven uit den tijd, waarin de Koning de kwade bejegening der Afgescheidenen moe begon te worden en een weg zocht, naar Scholte mededeelde aan De Cock, om uit deze ongelegenheid te geraken, echter niet met erkenning van onrecht, maar door arglistig een strik te spannen, een val te laten zetten, stellig uitgevonden door den bekwamen adviseur Janssen, waarin Scholte met de gemeente van Utrecht het eerst is geloopen. Prof. S. van Velzen 7) deelt dit voorbeeld mede tot rechte kennis van den invloed door raadslieden van den Koning op dezen in de zaak van de Afgescheidenen uitgeoefend. Te Drogeham werd ds R. W. Duin 8) algemeen door de gemeente tot haar leeraar begeerd. Hij stond bekend wegens zijne rechtzinnigheid en ijver voor het oprechte geloof. Tegen diens beroep werden zwarigheden ingebracht. De gemeente zond Jeen Oenes Postma, om die zoo mogelijk