Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/483

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

DE GESCHORSTE AFGEZET. IN APPÈL BIJ DE SYNODE 417 Prof. H. de Cock schrijft in zijn Hendrik de Cock: „Hij (nl. De Cock) schreef om zijn geheele zaak aan de synode voor te leggen en haar uit- spraak af te wachten eene zeer uitgebreide memorie van verantwoording; een zijner vrienden zond hem nog een andere. Beiden zond hij op aan de synode en gaf ze later in druk." In het slotberigt van het Verder Berigt deelt De Cock mede, dat deze stukken reeds een vierendeel jaar eerder in het licht zouden zijn gekomen, had men hem ,,de vrijheid van drukpers niet belet". Zoo heeft hij zich dan, nadat het eindelijk tot afscheiding was ge- komen op 14 October '34, direct gezet om behoorlijk verslag te doen van al zijn pogingen, die slechts dit ééne doel hadden: te getuigen tegen het verlaten van de gereformeerde paden, op te roepen tot wederkeering, en om zelf in de hem zoo dierbare vaderlandsche Gereformeerde Kerk weer in alle de rechten van een geordend leeraar te mogen dienen. Toen het provinciaal kerkbestuur onhandelbaar bleek in zijn vergadering van October, en de praeses hem op schier ieder woord, dat hij sprak ter verdediging van zijn zaak, het geen pour parler" toevoegde, toen gaf hij nog den moed niet op, doch zette zich wederom om zich op den Koning te beroepen. Dit stuk werd evenwel niet opgezonden, wijl als door God gezonden, de komst van ds Scholte werd beschouwd. De wederrechte- lijke weigering aan den kerkeraad om deze toe te laten tot de vervulling van den dienst, verhaastte ongemeen het proces dat uitliep op de door De Cock tot het uiterste tegengestane breuke. Zoo zond dan De Cock het door Van Hogendorp opgestelde appèl en diens memorie, met een door hem zelf opgesteld, doch niet door hem geschreven stuk. Hoewel hij den naam van dezen voornamen opsteller had mogen noemen, na het besluit door de synode genomen, heeft hij dien toch verzwegen, waarin de zoon hem volgde. Deze meldt verder nog met betrekking tot de memories ingezonden bij de synode, dat er door den kerkeraad nog eene afzonderlijke memorie is opgezonden. Deze memorie is klaarblijkelijk die welke opgesteld is door mr Van der Kemp. De synode heeft van dit stuk geen notitie genomen. Het is in zijn geheel afgedrukt in Hendrik de Cock. Zoo kan men dan rustig den inhoud dezer stukken met elkander ver- gelijken; twee memories van mannen, die straks hun namen zullen zetten onder het beroemde Adres der zeven Haagsche Heeren, en een, de uit- voerigste, van den vader der Scheiding, die dra op een anderen weg zal worden geleid, dan hij zelf had begeerd en verkozen. Toch was hij er van overtuigd, dat deze weg door den Heere was gebaand, hij zelf had daaromtrent geen twijfel, omdat hij in dezen tot eene besliste overtuiging was geleid. De Cock's beroep is gedagteekend 22 Juni 1834. Zijn verzoekschrift, de stukken behoorende tot zijn zaak en ingezonden door het provinciaal Afscheiding 27