Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/489

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

BEWEGING IN HET LAND VAN HEUSDEN EN ALTENA 423 bestuur van Heusden getracht in Den Haag, waar de secretaris Pape nog al goed schijnt aangeschreven te zijn geweest, althans later ontving hij stellig ter belooning van de trouwe diensten der synode bewezen in haar bitteren tegenstand tegen de Afscheiding betoond het ridderkruis, te verhinderen dat de koninklijke approbatie op Van Rhee's beroep zoude afkomen. Deze pogingen werden niet met het verlangde succes bekroond, zoodat men te Veen haast kon maken met de bevestiging die door Scholte geschiedde op den eersten Zondag in Juli. Scholte schrijft naar aanleiding van deze zaak: ,de vijanden in onze omstreken zijn boos maar het baat hun niet, ja zelfs beginnen zij geveinsdelijk hunne boos- heid onder eenen schijn van vriendelijkheid te bedekken. Intusschen zitten zij niet stil; daar zij merken dat zij mij in de aanhangige zaak met den kerkeraad niet kunnen schaden, hebben zij wat nieuws bedacht; de ouder- lingen en diakenen mijner gemeente hebben een aanschrijving van het Cl. Bestuur ontvangen, waarin zij worden gelast om het Cl. Bestuur regt- streeks te berigten hoe ik handel met de vragen bij de voorbereiding, daar zij zijdelings vernomen hebben, dat ik die achterwege laat." Daar Scholte zich in dezen brief niet nader verklaart over de aan- hangige zaak met den kerkeraad", mogen wij veronderstellen dat De Cock daaromtrent op de hoogte was, vermoedelijk wel door het persoonlijk bezoek voor een kleine maand aan Scholte gebracht. Deze zaak wordt medegedeeld in een ongemeen vinnig geschreven blauwboekje, dat een kort verslag wil zijn van het zoo gerucht makend gedrag des afgezetten predikants H. P. Scholte in de Hervormde Gemeente te Doeveren, Genderen en Gansoyen." Deze ,,nachtuil" noemt zich zelf een vriend der waarheid en des vredes". In hetzelfde pamflet volgt ook nog een kort berigt van het gedrag en de afscheiding van Gezelle Meerburg en J. van Rhee, gewezen predikanten te Almkerk en Veen. In dit bericht worden medegedeeld de moeielijkheden gerezen, of liever opgeworpen door het classikaal bestuur bij de beroeping van ds Van Rhee, waarop Scholte in zijn brief zinspeelde. Daar deze zaak voorafging aan de procedure Scholte dient het verloop daarvan hier te worden medegedeeld; zoo kan men reeds kennis maken met genoemd bestuur, de passende tegenhanger van dat van Middelstum. De onbekende, die een vriend blijkt te zijn van een wonder soort van vrede, op wiens waarheidsliefde, met betrekking tot hetgeen hij verhaalt, we zullen afgaan, deelt dan zonder schroom mede omtrent den heer J. van Rhee, dat hij ,,van dien man minder behoeft te zeggen dan van den jongen mensch Gezelle Meerburg, met wien Van Rhee gelijken tred hield, daar deze laatste meer bekend is. Reeds aan de Hoogeschool te Leiden en daarna in de onderscheidene provinciën, alwaar hij als predikant gestaan heeft, weet men van hem te spreken, en waren de geruchten van hem zeer ongunstig. Wij hoorden toen van zijne over-