Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/510

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

442 DE SYNODE AAN HET WERK bieden, zoodat Kerk en Staat, in blijkbare vereeniging, beide die ge- zangen kerkelijk verbindend hebben verklaard; Gezien de Synodale aanschrijving van den 15 Julij 1824 en art. 10 van het Algemeen Reglement op het Bestuur der Hervormde Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden, van 7 Januarij 1816, No 1; Overwegende, dat uit dit een en ander ten duidelijksten volgt, het nog op dezen oogenblik bestaan van het voor de Predikanten in deze Pro- vincie, als regel van dienst verpligtend gebruik dier gezangen; Overwegende, dat dus voorzeker niets geoordeeld moet worden de goede orde in de Kerk, die men vroeger wilde handhaven, ook nu meer te kunnen verstoren, dat een geordend Leeraar het zegel zijner goed- keuring openlijk en in druk heeft durven hechten aan een geschrift, zoo als het onderwerpelijk boekje, waarin, behalve dat daarin onderscheidene dier Evangelische gezangen, benevens derzelver opstellers, niet op eenen bedaarden, betoogenden en bescheidenen toon zijn wederlegd, maar op de schandelijkste, laaghartigste en valschte wijze zijn aangerand, der- zelver verzamelaars, waaronder mannen van algemeen bekende kunde en braafheid, meerendeels reeds ontslapen, en alle in den tijd gekozen uit de respectieve gewestelijke Synoden; ja deze Synoden zelven magt- spreukig en liefdeloos, trotschelijk worden beschuldigd van trouwloosheid of onkunde, bovendien met even zoo vele woorden ,het zingen dier ge- zangen" schaamteloos wordt verklaard ,,voor strijdig met Gods woord, voor een getier, dat na te laten best en Gode behagelijkst zoude zijn": waarin de gemeenten alzoo openlijk worden aangespoord tot weder- streving eener verordening omtrent de openbare eeredienst, en de ge- moederen dergenen, die te zwak zijn van verstand om dit boosaardig weefsel te kunnen doorzien, worden opgehitst tegen een op hoog gezag ingevoerd en nog dagelijks met stichting gebruikt wordend gezangboek, dat kwaadaardiglijk in dit geschrift genoemd wordt, onder anderen : ,,een te zamen geflanste Alkoran, waarin de waarheid, die er noodig is ,,te weten tot zaligheid, uit blindheid of trouwloosheid is verzwegen", en voorts nog: ,een geheel van 192 Sirenische minneliederen, om de ,,Gereformeerden al zingende van hunne zaligmakende leer af te helpen, ,,en eene valsche en leugenleer in te voeren" enz. Overwegende, dat men volgens art. 227 der grondwet voor het Koningrijk der Nederlanden gelijkelijk verantwoordelijk is voor hetgeen men uitgeeft of verspreidt, als voor hetgeen men schrijft: dat bovendien de Heer de Cock niet alleen is uitgever, maar ook schrijver der aanprijzende voorrede, erkenner der exemplaren voor de zijne en naziener van het werkje, dat, volgens art. 7 van het Reglement van Opzicht en tucht, byzonder strafbaar is alles, wat de goede orde in de Kerk kan ver- storen, en dat de beklaagde in zijne betrekking bijzonder verpligt was, volgens de door hem, tijdens zijne admissie tot den Predikdienst, bij dit Provinciaal Kerkbestuur naar luidt van art. 28 van het Reglement op het examen van 30 Julij 1816, afgelegde en onderteekende verklaring zich met allen ijver toe te leggen op de bevordering van orde en eendragt; - -