Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/527

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

APPÈL BIJ EN MEMORIES AAN DE SYNODE van het Christelijk onderwijs des Leeraars verstoken laten, zichzelven van het H. Avondmaal des Heeren onthouden? Hoe zal het bij al die onwilligheid gaan met de bedieningen van Ouderlingen en Diakenen, daar, indien men ook ons om onze innige gehechtheid aan de Cock zal ge- lieven af te zetten, men geene Gereformeerde gewillige personen, tot die bedieningen geschikt, vinden zal, en daar noch de rechterlijke macht, noch ook Zijne Majesteit, blijkens hetgeen daaromtrent opentlijk bekend is, genegen zijn om die conscientiedwang ten dèzen toe te geven, welke reeds sommige dwangzieke Kerkbesturen hier te lande ter bevestiging hunner hierarchie hebben zoeken in te voeren? Hoe zal men voortdurend blijven voorzien in den nood der armen en in de instandhouding der openbare Godsdienst, daar sedert de schorsing van de Cock bijna nie- mand naar de kerk komt en alzoo de voorheen aanzienlijke inzamelingen thands gants onbeduidend geworden zijn? Onder de dienst van onzen de Cock was de Gemeente eensgezind en in liefde vereenigd: welke ongenoegens en verdeeldheden kunnen en zullen er niet ontstaan, wan- neer aan de Gemeente, die met niemand anders dan met de Cock wil gediend zijn, een vreemde huurling wordt opgedrongen? Ziedaar, welke de nadeelige gevolgen zullen zijn eener hierarchale handelwijze, waarbij onverhoord, de rechten, de belangen en de waardigheid onzer Gemeente met voeten vertreden zijn. Reeds uit dezen hoofde vordert de gantsche zaak dringend eene ge- heele herziening en vernieuwde behandeling van het begin af, en wel in dier voege, dat de Cock met den Kerkeraad van Ulrum gezamentlijk gehoord en hunne van elkander onafscheidbare belangen gezamentlijk overwogen worden. II. 459 Maar ook de uitspraken zelven, waarbij onze Gemeente onverhoord gecondemneerd is om haren hooggeachten Leeraar te verliezen, zijn in zich zelven zoo onbestaanbaar, dat om der eere der kerke wil be- hooren vernietigd te worden. Dit is het tweede punt onzer behandeling. Daartoe zullen wij beschouwen 1.) gezamentlijk de beide vonnissen van schorsing, 2.) het vonnis van afzetting. 1. En dan is het al aanstonds opmerkelijk, dat de uitspraak van het Class. Bestuur niet is geschied overeenkomstig art. 14 van het Regl. van 28 Sept. 1825, hetwelk gebiedend vordert, dat er ten minste twee derden van de leden der Vergadering tegenwoordig zijn. De Vergadering bestond uit negen leden, en slechts vijf zijn bij het doen der uitspraak tegen- woordig geweest. Dit is zoo waar, dat, daar de Cock deze nietigheid van het Class. vonnis in appel had aangevoerd, het Prov. Kerkbestuur bij deszelfs uitspraak die nietigheid niet heeft kunnen tegenspreken. Het-