Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/556

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

POGINGEN TOT HERSTEL IN HET AMBT woorden, echter aanspraak hebben, om uit zijnen mond de gezonde woorden onzes Heeren Jesu Christi te horen, zoolang wij niet, op grond van Gods Woord, van zijn misdrijf overtuigd worden". 486 Het tweede deel van dezen brief van den kerkeraad aan het provinciaal bestuur houdt een merkwaardige verklaring in: ,1⁰ dat anderzins (nl. als aan den kerkeraad de inwilliging van het verzoek in de zaak De Cock gekend te worden geweigerd wordt, K.) en indien ook onze geliefde en getrouwe leeraar door ul. haat en par- tijdigheid van zijne regten en als leeraar en ook als lidmaat onwettig verstoken worde, het er zoo ver van af is, dat wij kerkenraad hem als een Heiden en tollenaar beschouwen, dat wij hem integendeel steeds houden en erkennen blijven als onzen wettigen leeraar, en nog meer als onzen hartelijk geliefden Broeder in Jesu Christi onzen Heere, met wien wij volgaarne niet alleen de teekenen van 's Heeren ligchaam en bloed willen deelen, maar die wij ook in weerwil van alle Classikale, Provinciale en Synodale uitspraken tot eene gemeenschappelijke gebruikmaking des H. Avondmaals noodigen zullen. 2⁰ met de toezegging dat wij, zoo wij ooit komen in de noodzake- lijkheid om eenen nieuwen leeraar te beroepen (hetgeen wij nimmer zul- len doen, zoolang De Cock zich aan onze gemeente gebonden houdt) wij er nooit eenen zullen beroepen, die in de gevoelens staat van Brouwer en Reddingius en dergelijken, welker gevoelens wij bij dezen verklaren te verwerpen en als Godslasterlijk te verfoeijen. 3⁰ met de betuiging dat aan ons niet zullen mogen worden geweten alle de moeiten en botsingen die er uit de langere miskenning onzer regten en vrijheden in kerk en staat mogen voortvloeijen, daaromtrent bij dezen UEds verantwoordelijk stellende." ¹) Het is niet uitgesloten dat De Cock en de kerkeraad, nadat het vonnis der synode aan hen was bekend geworden, aan de mogelijkheid hebben gedacht van herstelling en tevens dat met de onderteekening van een acte heel de procedure dan zou zijn geeindigd. Om zich daarvan te ver- gewissen schreef hij aan den secretaris van de synode: ,,Ontvangen hebbende de Synodale Uitspraak welke omtrent mij en mijne handeling, gedaan in de vreze des Heeren, eenigermate Christelijker en liefderijker gevoelens schijnt te koesteren als het Provinciaal Kerkbestuur, en in die uitspraak niet bepaald vindende of ik geschorst ben volgens art. 58 zon- der verlies van tractement of met het geheel of gedeeltelijk verlies van tractement, alsmede of die tweejarige schorsing daardoor vervalt of niet, zoo wend ik mij tot UEd. met verzoek om mij hieromtrent als Secretaris der Synode, nopens de meening der Synode te willen inlichten." 2)