Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/582

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

AANTEEKENINGEN HOOFDSTUK XXXI. ¹) Hendrik de Cock, blz. 283, zie noot aan den voet. 2) Deze mededeeling werd geput uit een stereotype" mondelinge overlevering. Ik vernam haar door middel van een schrijven d.d. 30 Mrt. 1933 van B. Mooibroek, Apeldoorn, een groot liefhebber van de geschiedenis der Afscheiding en die ver- dienstelijk werk levert in het onderzoek naar de historie van de Afscheiding te Apeldoorn. Deze had haar van eene dochter van wijlen ds E. Weers, overleden 1890, die als student" van De Cock te Groningen met medestudenten zelf nog gewaakt had bij het graf van den geliefden leermeester. 3) De Cock leefde in de veronderstelling, dat werd zijn afzetting ongedaan gemaakt, ook de schorsing voor den tijd van twee jaar eo ipso zoude ophouden. Ook daartoe schreef hij aan den secretaris, ds Dermout. Zijn schorsing evenwel was geschied in tweede instantie en daarvan was geen appel mogelijk. Alleen het bestuur, dat het vonnis had gewezen, kon daarvan ontheffen. De uitspraak van de synode zag alleen op het vonnis der ontzetting uit den dienst, vgl. Gedenkschrift blz. 44. 4) In het Naberigt op het Verder berigt staat om door de noodzakelijkheid ge- drongen ons af te eischen", (ik onderstreep K.), wat moet zijn af te scheiden. Dit Naberigt is zòò slordig gecorrigeerd of wellicht in het geheel niet gecorrigeerd, dat in enkele gevallen naar den zin moet worden geraden. Men leze daartoe eens het Slotberigt!