Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/584

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

512 DE APOSTOLISCHE REIS" VAN HENDRIK PETER SCHOLTE hem te willen bevestigen, als de consulent daarin zoude bewilligen. 4) Deze wilde echter de beurt daartoe niet aan den ,ijveraar" uit Brabant afstaan, omtrent wien het gerucht al was doorgedrongen tot afgelegen dorpen in Friesland. Hendrik Peter Scholte wordt door dr Henry Beets de geniaalste ge- noemd van de vaderen der Afscheiding. Een andere Amerikaan vreest geen tegenspraak, als hij Scholte noemt de hoofdfiguur onder de groep van mannen die in 1834 de glimmende kolen deden ontvlammen in de Nederlanden". 5) Hij werd geboren den 25sten September 1805 te Amsterdam. Reeds jong verloor hij zijn vader; toen deze in 1821 stierf, zette de weduwe met haar zoon Hendrik de zaak van den overledene voort, een goed- beklante fabriek van suikerkisten aan de Lauriersgracht. De familie Scholte behoorde tot den welgestelden burgerstand. Scholte's vader had bij de Hersteld-Luthersche gemeente het ambt van ouderling bekleed. Zoo kwam dan ook de jonge Scholte al vroeg in aanraking met student H. F. Kohl- brügge, die eveneens tot deze gemeente behoorde en op kamers woonde bij de weduwe Scholte; deze was eenige jaren ouder dan Hendrik Peter. Tusschen deze beide jonge mannen werden vriendschapsbanden aan- geknoopt, die steeds hechter werden door onderscheiden omstandigheden. De jonge Kohlbrügge kwam als proponent in conflict met zijn kerk- bestuur; hij verliet zijn kerkgemeenschap; wilde zich later aansluiten bij de Hervormde Kerk, maar, zoo schrijft zijn jeugdvriend na ruim een halve eeuw, tot onuitwischbare schande van de toenmalige heerschappijvoerders werd de zeldzaam begaafde man afgestooten". Toen Kohlbrügge door deze handelwijze zelfs gebrek leed werd hij opnieuw gastvrij door de weduwe Scholte in haar woning opgenomen. Haar zoon Hendrik, die reeds vroeg een ernstige jongeman bleek te zijn, en zich meer vereenigd gevoelde met de belijdenis van de gereformeerden, verliet de Hersteld-Lutherschen, evenals zijn vriend Kohlbrügge, en werd toegelaten tot de gemeenschap van de Hervormde Kerk. Zijne moeder moest hij eveneens weldra door den dood missen; een jaar later, in 1827, stierf ook zijn eenige jongere broeder, Jan Andries, op zeventien-jarigen leeftijd. Alleen overgebleven, deed hij zijn bedrijf aan kant, om naar de begeerte zijns harten te studeeren in de letteren. Hij had een helder verstand en was vlug van begrip en werd reeds, zonder de gewone voorbereidende opleiding, in het sterfjaar van zijn broer als student van het Athenaeum Illustre van zijn vaderstad ingeschreven. Door Kohlbrügge was hij in aanraking gekomen met den kring van Da Costa en zoo woonde hij des Zondagsavonds ten dien huize de bijbellezingen bij, en werd in kennis gebracht met Bilderdijk, De Clercq, A. M. C. van Hall, terwijl