Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/607

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

VIER-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK SCHOLTE'S KORT VERBLIJF TE ULRUM. Z 700 kwam dan Scholte Donderdag den 9den October, den dag na het overlijden van het kind en nog vóór de begrafenis te Ulrum. Het ligt voor de hand dat de kerkeraad niet minder verrast en verblijd was door dit bezoek dan het bedroefde predikantsgezin. De Cock en Scholte hadden elkander reeds eerder ontmoet, ook was er reeds een geregelde correspondentie tusschen hen beiden gevoerd; en voor den kerkeraad was hij ook geen vreemde. Hij had zich reeds gedrongen gevoeld hun, na de schorsing van De Cock, te schrijven, te bemoedigen en te vermanen dezen trouw ter zijde te staan. Ook spreekt het haast van zelf, dat de kerkeraad onmiddellijk dacht aan het laten optreden van dezen leeraar, die nog was in alle rechten en de eere van een wettig predikant in de Hervormde Kerk; te meer daar deze de Sacramenten dan tevens kon bedienen: er waren eenige kinderen die nog niet het bondsteeken hadden ontvangen. Hoe groot werd het voorrecht geacht in hun eigen kerkgebouw weer eens te mogen opgaan onder de prediking van een dienaar die zich reeds had doen kennen als een gereformeerd predikant. De Cock wel geschorst in het ambt, doch aan wien niet het gebruik der Sacramenten was ontzegd, dacht direct reeds aan de bediening van het Heilig Avondmaal op den volgenden Zondag. Hoe verlangde het verslagen hart versterkt en getroost te worden! Aan verhindering werd niet gedacht! Althans die werd niet vermoed noch gevreesd! Scholte was een geordend dienaar des Woords! Niet dat de vijandschap der besturen werd onderschat, maar waar zij naar Gods Woord begrepen, dat hier de kerkeraad ook zonder, ja tegen den consulent de verpligting en het regt had", vermoedden zij niet dat tegen het optreden van Scholte, op verzoek van den wettigen en nog niet afgezetten kerkeraad, iets konde worden gedaan. Bovendien, in den tijd van den verbouw van het kerkgebouw te Ulrum had De Cock te Niezijl