Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/609

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

SCHOLTE'S KORT VERBLIJF TE ULRUM Noch de consulent, noch Scholte of De Cock dachten daarbij aan het bestaan van art. 11 van het Reglement op de vacaturen, dat luidt als volgt: ,,De consulent vervult bij den kerkeraad in allen opzigte de plaats van den Pastor loci; en zal, zonder zijne toestemming, in eene vacante gemeente, niemand iets mogen verrigten, dat tot het herder- en leeraar- ambt behoort." 535 Mr S. Sybenga deelt nog mede, dat van de kerkvoogdij geen vergunning was bekomen tot het gebruik van het kerkgebouw. Dit staat wèl vast voor den gevraagden dienst op Zondagmiddag; eveneens werd geweigerd het ,,Avondmaalstel" af te geven ten gebruike voor de voorgenomen viering van het Avondmaal in dien gevraagden dienst.

Scholte dan preekte des avonds van zeven uur tot half elf. Mr Van Appeltere veroorloofde zich de vrijheid, en dat nog wel in een rechtszaal, de feiten sterk te overdrijven, als hij beweert dat aan dien avond ,de kerk, niettegenstaande het stellig verbod van kerkelijke en burgerlijke over- heden, niet zonder geweld en bedreiging ingenomen werd door Scholte, en deze daarin tot laat in den nacht predikte" en dat de leerrede van Scholte, die over Jesaja 8 11-15 preekte van dien aard was, dat het open- baar Ministerie geoordeeld heeft deswege eene actie te moeten instellen, ter zake van provocatie tot ongehoorzaamheid aan de instellingen van het Hoog gezag, krachtens art. 201 en 202 van het wetboek van strafregt." Boeles weet van die preek, welke, zooals was te verwachten, het karakter droeg van een tijdpreek, een gelegenheidspreek, waartoe de stof opzettelijk werd gekozen, weer andere bizonderheden te geven dan Van Appeltere. De tekst luidde: ,,Want alzoo heeft de HEERE tot mij gezegd, met eene sterke hand, en Hij onderwees mij van niet te wandelen op den weg dezes volks, zeggende: Gijlieden zult niet zeggen: Eene verbind- tenis, van alles, waar dit volk van zegt: Het is eene verbindtenis; en vreest gijlieden hunne vreeze niet, en verschrikt niet. Den Heere der heir- scharen, dien zult gijlieden heiligen, en Hij zij uwe vreeze, en Hij zij uwe verschrikking. Dan zal Hij ulieden tot een heiligdom zijn; maar tot een steen der struikeling den twee huizen van Israël, tot een strik en een net den inwoners van Jeruzalem. En velen onder hen zullen struikelen, en vallen, en verbroken worden, en zullen verstrikt en gevangen worden." We nemen grif aan dat Scholte niet zal gezwegen hebben van de Reglementen, enz. enz., en dat het in deze preek niet zal hebben ont- broken aan uitvallen ook tegen de opvolging der wetten en bepalingen, voorkomende in eene ,groote portefeuille van kerkelijke verordeningen." Boeles deelt mede dat Scholte in verband daarmede zoude gezegd hebben: ,,welker naleving met hunne eigene verdoemenis van den ver- toornden God zoude worden achtervolgd." Hoewel de rechtbanken van Appingedam en in appèl die van Gronin-