Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/98

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

72 OEFENINGEN EN OEFENINGHOUDERS


Daartoe leze men slechts wat de bekende ds M. T. Laurman, van Oosterlittens in zijn De Dweeper'*) schrijit over de oefeningen. Hij wil nde overigheid eerbiediglijk vragen, om met de meeste zorgvuldigheid, tegen alle zoogenaamde vefeningen te willen waken.” Ware, zoo femelt deze hater van de Fijnen, ,,die oefening naar echt christelijke grondbeginselen ingerigt, gezegend zoo eene zamenkomst! gezegend 200 een gezelschap! gezegend zoo een uur, in hetwelk de leeraar der plaats, of eenig ander geoefend christen, het woord der liefde, met christelijke bescheidenheid voert tot zijne medereizigers naar de eeuwigheid, of eenig gedeelte der Schrift verklaart of toepast tot leering en vertroosting.” Maar, en nu wordt zijn woordkeuze al wat anders, ,kent gij niet de gezelschappen en oefeningen van de Fijnen onzer dagen? Hier is iemand van dezelve, die, hoewel onkundig, nogtans vol van gevoel van eigenwaarde zijnde, op eene teemende wijze, eene zoutelooze toespraak aan de vergadering doet. Elders doet een der broederen een lang gebed aan den allerhoogsten vader die in den hemel woont. Eindelijk zijn er velen, die hun eigen bekeeringsweg, welken zij ten voorbeelde voor alle anderen aanprijzen, zoo weten te verhalen, dat de ongerijmde verbeeldingen hunner hersen- schimmen openbaar worden, en de aandoeningen van velen daardoor opgewekt en geleid worden.” Hij geeft dan toe dat het oorspronkelijk oogmerk misschien wel goed was, doch het heeft tot menigvuldig kwaad geleid. Eerstens toch rusten dergelijke oefeningen op den valschen grondslag van de onbekwaamheid, de onregtzinnigheid en de onbuig- zaamheid der leeraren om te spreken naar het hart der geloovigen. Dan wekken zij verdeeldheid in de gemeente; zij zondigen daarenboven tegen de maatschappelijke orde en de wettige heerschappij in Christus’ kerk, welke niet gedogen mag, dat de leerling als leeraar optreedt en eindelijk, nu begint de eerwaarde leeraar heimelijk te beschuldigen, te insinueeren — hoe ligt kan in zulke, doorgaans nachtelijke samenkomsten, van beiderlei kunne, tegen de kuischheid, en christelijke eerbaarheid worden gezondigd.

Toch voegt hij daaraan onmiddellijk toe, en daarvan worde goed nota genomen: ,Geene, althans weinige voorbeelden, zijn mij daarvan hier te lande bekend. Daarom zal een iegelijk van ons zichzelven en zijne medechristenen, liever des zondags in de kerk, onder het geleide van zijnen leeraar, en des daags in zijn huis willen oefenen, in alle christelijke godzaligheid, dan in zoodanige gezelschappen de troebele wateren der geheimzinnige Dweeperij ten zijnen verderve indrinken. Ook is het duidelijk, dat de hoovaardij, welke zoo strijdig tegen de leer van Christus is, doorgaans meer en meer door de oefeningsgezelschappen wordt opgewekt. Stelt u zoo een oefeninghouder voor: eenmaal door de luisterende schare toegejuicht zijnde geworden, rust hij bij de tweedemaal niet op zijne lauweren, maar stijgt op tot eenen hoogeren dampkring, in �