Pagina:De Ilias van Homeros - Carel Vosmaer (1880).pdf/22

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

XII


Geef hem daer krachten toe, beneffens wys beleit.
Op dat met waerheit werdt van ’t Troysche volk geseit:
Dat hij in dapperheit syn Vader gaet te boven.

Dat was ten minste voor het eerst een bijna volledige Homeros, al was het dan in alexandrijnen en met latijnsche namen. Hoe de man intusschen zijnen Homeros begreep, blijkt, behalve uit zijne praktijk, ook uit zijne theorie, die wij door de Voorreden leeren kennen. Hij waarschuwt den lezer voor die helden die „over en weer malkander onbetamelyke scheltwoorden geven;” hij wentelt van zich de zware verantwoordelijkheid voor de „langwijlige gelijkenissen,” die toonen dat „de goede Homerus somtijds sluimert.” Daarom is hij zelf vaak van den tekst afgeweken om de „overtollige herhalingen en de aanstootelijke gelijkenissen te veranderen,” enz.

Voor het eerst deed Reizius in 1730 eene poging om de Ilias in hexameters te geven, eene poging die eene betere navolging verdiend had.

Zing nu, Kalliope, den zwaren wrok van Achilles
Die duizént rampén , verwekte bij alle de Grieken.

De fout van zijn metrum was 1º. dat hij , evenals Kinker later, onzen klemtoon verwaarloosde en 2º. dat hij zich regelde naar de grieksche lengte door positie.

In 1807 voelde Matthijs Siegenbeek de behoefte het publiek weder eenen Homeros te geven [1]. Het bleef bij den 22en en 24en zang.

De voorrede vermeldt, dat de vertaler niet opgesmukt wilde wezen, noch al te stroef getrouw, en daarin tusschen Pope en Voss het juiste midden wilde bewaren. Weglatingen heeft hij zich veroorloofd. Alexandrijnsche verzen verdienen bij hem de voorkeur „boven de nieuwerwetsche onvolkomene nabootsing van den hexameter.”

„De laatste ware zeker gemakkelijker (!) en blijkens de hoogduitsche vertaling voor eene woordelijke vertolking meer geschikt (!)” — maar, zegt Siegenbeek, „de hexameter heeft weinig bevalligs voor mij en behaagt niet aan den smaak der Landgenooten.”

Overal vinden wij de afgeknotte onwezens Minerf, Priam, Merkuur, Jupijn, enz.

Zie hier eene proeve (Helena bij Hektor’s lijk):

„O Hector, zwager ver het dierbaarst aan mijn harte,
Want Paris is mijn gâ, die mij, helaas! tot smarte,
Naar Troje heeft gevoerd: ach! ware ik eer vergaan!
Reeds twintig jaren zijn ’t, sints dat ik dorst bestaan,
Uw broeder volgende, mijn vaderland ’t ontvlugten,
Maar nimmer deed me uw toorn, of uw beschimping zuchten.
Ja, zoo een huisgenoot mij soms verwijten deed,
Een zwager, zwagerin, of die ik moeder heet,
(In Priam mogt ik steeds een’ teedren vader vinden)
Zocht gij door uw vermaan hunn’ wrevel in te binden,
Door uwen heuschen aard en vriendelijke reên.
Van daar is ’t dat ik u, bedroefd van hart beween
En mij, rampzalige: want sints gij zijt gevallen,
Blijft mij geen enkle vriend, zie ’k mij geschuwd van allen.

Intusschen was een weinig bekende schrijver, F. E. Turr, bezig aan eene prosavertaling, waarin hij streefde „letterlijk te zijn, alles te bewaren en niet te verzachten.” Dit loffelijk beginsel wierp als vrucht slechts den 1en en 2en zang der Ilias af [2]. Turr begint zoo:


Zing, ô Godin! den verdervenden wrok van den zoon van Peleus, Achilles; dien

  1. Proeve eener dichterlijke vertaling van de Ilias, door M. Siegenbeek, bij J. Allart, 1807.
  2. In 1810 te Amsterdam bij Immerzeel verschenen, en aan koning Lodewijk opgedragen.