Pagina:De Ilias van Homeros - Carel Vosmaer (1880).pdf/26

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

XVI


karakter behouden, den versvorm en de zegswijze van het oorspronkelijke zoo na mogelijk te volgen[1].

De hollandsche leer had tot dusver, met weinig uitzonderingen, den hexameter vooraf veroordeeld.

Een paar malen gaf Bilderdijk proeven van deze versmaat. Eerst in Mijn verlustiging p. 47 den hexameter met een half vers afgewisseld, een aardige, aanbevelenswaardige vorm,

Welk eene werkeloosheid mijne zinnen aldus heeft betooverd
Dat ik mij zelven vergeet;

Daarna in den zelfden bundel den hexameter en pentameter, in zijn: Ingetogenheid:

Dat we ten minste beminnen, indien we niet mogen genieten!
Andren genieten? — Welnu; ’k draag hun geen afgunst, geen nijd.

Hoe jammer dat Bilderdijk deze maat voor goed verlaten heeft, hij had er ons een heel eind ver in kunnen brengen. Dit zelfde gedicht werkte hij om in alexandrijnen, maar ziet eens hoe oneindig minder schoon, hoe minder vast begrensd de vorm, hoe veel minder rythmiesch en praegnaut:

Is ons ’t genot verboon, wel, dat we slechts beminnen!
Zijn andren in ’t genot, ’k misgun, ’k benij hun niet.

Eens ook beproefde da Costa er een 12-tal te maken, doch ook hij te vergeefs:

Hector, o mijner zwaagren de liefste, de trouwste, de braafste!
ja, tot mijn schand heeft mij Paris (o! waar ik veel vroeger gestorven
herwaarts geschaakt en gevoerd reeds voor twintig rampvolle jaren.
Ach! had een onweêr dien dag, toen mijn moeder mij, heillooze, baarde,
weg van de bergen gevoerd, of gejaagd in de diepte der waatren!
Maar uit Uw mond heb ik nimmer een woord van verwijting vernomen.
Neen! maar zoo iemand der zusters, of Hecuba zelve bij wijlen
(Priam was altijd voor mij in sparende goedheid een vader!)
Bittere woorden deed hooren, dan was het uw mond, die mij troostte.
Daarom betreur ik in u ook my zelve, treurig verstootne!
Want in heel Troje voortaan zal niemand meer worden gevonden
Vriend’lijk welwillend voor my! — van my hebben ze allen een afschuw.

Het moge hard schijnen — maar niet éen regel hiervan deugt iets. Het zijn min of meer daktuliesch huppelende twaalfvoeters, maar in geen enkel ander opzicht hexameters. Ik hoop dat het den lezer later blijken zal.

De heer ten Kate heeft mede eens den hexameter beproefd, maar er is geen zweem zelfs van het enkele schema dier maat overgebleven[2].

Dat een man, zoo geoefend in den versbouw als da Costa, een zoo handig versificator als de heer ten Kate, hierin zoo geheel mis konden tasten, dat in de geheele hollandsche poësie, van Vondel tot de halsstarrigen van heden, bijna allen blind waren voor andere dan fransche maten, is een ramp geweest voor onze dichtkunst en onzen dichtgeest. Beiden zijn er door verarmd en eenzijdig geworden. Men behoeft den alexandrijn en het fransche sylbentellen niet geheel na te laten, maar beiden, onze rythmiek en onze dichtgeest hadden winst behooren te doen, eerstens met de middeneeuwsche versvormen, voorts met de metrische en rythmische op het voetspoor der

  1. Hoe voorzichtig men moet zijn met van plagiaat te beschuldigen, bleek mij toen ik geruimen tijd na het schrijven van mijne vertaling, enkelen van mijne uitdrukkingen terug vond bij Spandaw, wiens vertaling mij eerst onlangs bekend werd.
  2. Zie zijne vertaling (1852) van Goethe’s gedicht op de bloemen.