Pagina:De Ilias van Homeros - Carel Vosmaer (1880).pdf/29

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

XIX


tuurlijkerwijze de donderwolk, doch het is beter Zeus den aigisschudder te noemen zoo als het oorspronkelijke.

Even zoo moeten de eigennamen, Ares voor krijg, Eoos voor morgen, Aïdes voor onderwereld, bewaard blijven, waar dezen als personen geteekend worden. Intusschen dient men ook steeds met verstand te werk te gaan. Het groote flere oog van Here, bij voorbeeld, wordt door het woord boöpis, d.i. koegoogige, zeer juist geteekend voor hem die. het oog der koe nauwkeurig bezien heeft en den schoonen Herekop na Polukleitos kent-Doch in het Hollandsch zou dit niet den bedoelden indruk geven en dient door grootoogige te worden gewijzigd.

De vaststaande epitheta moeten altijd worden behouden, dit is eene der eigenschappen van den homeriesch-epischen stijl. Eigenlijk van den epischen stijl in het algemesd: in de Edda vindt men meyna-brahvita, het meisje met de schoone brauwen; gullhyrndar kyr, goudhoornige koeien; hringom goeddar, de met ringen gesierde; enz.

Waar het mogelijk is, moeten de eigenschappen met een bijvoeglijk naamwoord, niet door omschrijving aangeduid worden. In de teekening der beeldjes is altijd de grootste matigheid gebruikt. Een enkel epitheton volstaat: de blankarmige Helena, Helena met het slepend gewaad, Hektor met wuivenden helmbos.

Even vast staan sommige zinswendingen:

Aldus sprak hij; — Hem antwoordende zeide: — enz.

Homeros schroomt niet telkens achter elkaar de zelfde woorden te gebruiken, b.v. Ilias II. vs. 42:

Daarna rees hij en deed zich het lenige ondergewaad aan,
Sierlijk en nieuw en hij wierp zijnen plooienden mantel er over.
Bond zich het sierlijke schoeisel dan onder de voeten
Wierp om den schouder het zwaard met de zilveren knoppen beslagen

Dat is geene armoede, het behoort tot den ouden stijl en mag in eene vertolking niet ontbreken.

Even zoo de kleine voegwoorden die de nuances maken: nu, doch, maar, wel, intusschen.

Men bouwt thans den zin ter afwisseling hetzij met verleden deelwoorden, hetzij met terwijl, toen enz. Schoon Homeros dit ook wel doet, kiest hij als verteller ter wille van de levendigheid en het tegenwoordige der voorstelling, twee, driemaal eene rechtstreeksche zegswijs; b.v. Ilias II vers 16:

. . . . . .zijn woorden vernemende spoedde de droom heen
IJlings zweefde hij voort. . . . . .
Naar Agamemnoon ging hij. . . . . .
Over zijn hoofd heen boog hij. . . . . .

De schoone vergelijkingen hebben, zoo als ieder weet, eene gewichtige plaats in de homerische poësie. Eene eigenaardigheid van haar zegswijs is deze, dat de dichter, eene vergelijking gesteld hebbende, plotseling den gang van den zin afbreekt en met de personen of voorwerpen der vergelijking in den tegenwoordigen tijd voortgaat. Als deze zelfstandige voorstelling is voltooid, hervat hij het afgebrokene en knoopt het aan het vergelekene weer aan.

Bij voorbeeld: Ilias II vs. 87:

Het volk liep toen ter vergaadring.
’t Was als de scharen van dicht saamdringende hoopen van bijen
Die er in telkens vernieuwend gezwerm uitdringen ter rotskloof;

Rustpunt — en dan gaat de vergelijking in den tegenwoordigen tijd voort:

Dicht als een druiftros vliegen zij toe op de bloemen der lente:
Vliegen zij scharengewijs hierhenen en anderen derwaarts;