Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/28

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

16

DE H. AUGUSTINUS EN ZIJNE MOEDER.


BEKEERING.

Wij bieden onzen lezers hiernevens schilderstuk van onzen beroemden landgenoot Ary Scheffer, die twee jaren geleden te Parijs overleden is. Het is eene voorstelling van den H. Augustinus, die na bekeerd te zijn bij zijne vrome moeder de vreugd zijns harten komt uitstorten en haar bedanken voor de gebeden, die zij voor hem opgezonden, de tranen, die zij voor hem gestort heeft. De H. Monica heft den blik hemelwaarts, haar oog schijnt de wolken te willen doorboren, haar hart wil zich uitstorten voor den troon van den Vader der Barmhartigheden, die haar haren Zoon heeft wedergegeven.

Want Augustinus, wiens vader een heiden en wiens moeder eene godvreezende christin was, had zich aan de genietingen der wereld overgegeven; hij had zich met angstige gejaagdheid op den weg voortbewogen, waarop hij door zijn vader gebragt was; hij oefende zich in de latijnsche taal en letterkunde, de dicht- en redekunst en volgde tegelijk de zondige neigingen van zijn bedorven hart, en baadde zich met valsche vrienden in het slijk der zonde en misdaad en verheugde zich in de loftuitingen zijns vaders zonder acht te slaan op de tranen zijner moeder, die dag en nacht zijne bekeering van den Hemel afsmeekte.

In het jaar 354 te Tagaste in Numidië geboren, bragt Augustinus zijne jongelingsjaren te Carthago door, waar zijne vlugge geest en scherpzinnige blik de algemeene verwondering wekte; in deze stad maakte hij kennis met de leer dar Manicheën en werd er spoedig een ijverig aanhanger van; het scheen evenwel dat die leer zijn geest niet volkomen kon bevredigen, want hij vertrok naar Rome om daar met de beroemdste vaders der Kerk over de leerstukken der godsdienst te spreken. Zijn moeder de H. Monica volgde hem naar de Eeuwige Stad en van daar naar Milaan, waar Augustinus in kennis kwam met den grooten kerkleeraar Ambrosius, wiens predikatiën hij zorgvuldig bijwoonde; de heilige prediker vermeerderde de onrust, die in den geest van Augustinus heerschte; het ware licht begon er in te schemeren, en de woorden, die een godvreezend bisschop tot Monica had gesproken, alvorens zij zich naar Italië begaf: „Ga, de Heer zegene u, een kind dat zooveel tranen gekost heeft kan niet verloren gaan” werden bewaarheid.

Augustinus knoopte in Milaan kennis aan met zekeren Pontimiaan; deze spoorde hem aan de H. Schriften naauwkeurig te doorlezen, en ze te vergelijken met hetgene hij van Ambrosius had gehoord. Augustinus volgde dien raad en bevond er zich wel bij; allengs verdwenen de duisternissen, die zoo lang zijn geest bedekt hadden, de katholieke waarheid openbaarde zich aan hem in al hare klaarheid en Augustinus verklaarde zich overwonnen, betrad het pad van waarheid en deugd en werd een der groote kerkvaders, die der Kerk tot roem en luister hebben verstrekt.

De bekeering van den H. Augustinus had plaats in het jaar 386, toen hij twee en dertig jaren oud was.

1.

Als beekje in Edens dreven
    In 't morgenlicht, zoo blij,
Zoo kalm vlood eens mijn leven
    In de eerste jeugd voorbij;
Toen mij , langs stille wegen,
    De, trouwe moederhand
Geleidde in 's Heeren wegen
    Naar 't hemelsch vaderland,

2.

Toen 't hart zich mild verkwikte
    Aan 's Heilauds lieflijk beeld,
Dat minzaam nederblikte
    Als door mijn trouw gestreeld.
Met lof- en dankgebeden,
    In kalme zielerust,
Mijn God nabij te treden
    Was toen hoogste lust.

3.

Helaas! de wereld rukte
    Mij in haar zonden neer;
Wijl ik haar vruchten plukte,
    Vergat ik God den Heer.
Zoo bleef ik jaren strijden
    Met een verscheurde ziel;
Te wreeder werd mijn lijden
    Naarmate ik dieper viel.

4.

O Moeder, bittre tranen
    Hebt ge om uw kind geschreid;
Gij zaagt, trots uw vermanen,
    Ten afgrond mij verleid.
Bleef ik voor uw gebeden
    En voor uw tranen doof,
Gij hebt voor mij gestreden….
    Verwonnen…. door 't Geloof!

5.

Mijn God! mij, diep gezonken,
    Hebt Gij weêr opgerigt;
Berouwvol, vreugdedronken
    Aanschouw ik 't hemelsch licht.
Ellende en zonde ontvloden,
    Sinds Gij mij weer bemint,
En ik uit duizend dooden
    Herleef als 's Vaders kind.

6.

Toen mij de schicht doorkliefde
    Van uw genadewoord,
Heb ik de stem der liefde
    In 't schuldig hart gehoord.
Voortaan is heel mijn leven
    Aan U, mijn God! gewijd;
Het zal getuignis geven,
    Dat Gij mij alles zijt.

7.

O Moeder! uw gebeden,
    Uw heilig, vast geloof
Heeft onvermoeid gestreden ,
    Der Hel ontrukt haar roof.
Uw bidden, uw vermanen
    Verwierven 't heerlijkst loon.
O Moeder, zoete tranen
    Weent gij thans met uw zoon.

Naar het Duitsch.