Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/364

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Sjabloon:'''359'''

deszelfs verbruik; de menschen kregen meer en meer lust tot en behoefte aan schrijven en lezen. Bedenken wij nu, hoeveel papier tegenwoordig in de scholen alleen aan schrijfboeken gebruikt wordt; hoeveel boeken er geschreven en gedrukt worden; welk eene menigte van nieuwspapieren en tijdschriften dagelijks in alle streken der beschaafde wereld verschijnen, hoeveel papier er dagelijks in alle standen der maatschappij gebruikt wordt, dan behoeven wij niet eens van het pakpapier te gewagen om te doen begrijpen dat langzamerhand voor zoo vele millioenen balenpapier de benoodigde lompen ontbreken moeten.

Alle stoffen, die uit het plantenrijk voortkomen, zijn in ieder geval de beste voor de papierbereiding, daar de draden der planten zich het best laten ontbinden; men heeft daarom bij het voortdurend grooter wordend gebrek aan linnenlompen reeds lang naar geschikte grondstoffen moeten omzien, en verscheidene plantenstoffen, als: maluwen, netels, distels, mos, manilahennip enz, onderzocht, doch al deze stoffen werden als onbruikbaar verworpen; eenigen waren slechts tot eene bepaalde verwerking geschikt; anderen konden slechts voor gewoon papier gebruikt worden en verscheidene waren volstrekt onbruikbaar. Des te meer moet het ons daarom verwonderen, dat hout en stroo, zulke harde en broze plantaardige stoffen, als grondstof bij de papiervervaardiging zijn aangenomen.

Evenwel kostte het veel vergeefsche onderzoekingen, voor het gelukte, het stroo door scheikundige middelen genoegzaam week en vasthoudend te maken, maar nu kunnen ook onze papierfabriekanten een goed en vast papier uit deze stof daarstellen. Men heeft overigens ook mengsels van verschillende kleiaarden beproefd, die voor het meerendeel gelukkig uitgevallen zijn; zoo neemt men bijv. pijpaarde, porseleinaarde, gips enz., stoot deze massa tot een poeder en vermengt ze in de zoogenaamde Hollander met de papiermassa; doch men mag van het poeder hoogstens 12 tot 20 pond op de 100 pond nemen, daar eene grootere hoeveelheid van de aardachtige stoffen de hoedanigheid van het papier zou bederven. Ook mengt men den afval, die zich bij het snijden van het papier in den molen van zelven ophoopt, weder met de lompenbrei; doch alweder hoogstens tot eene hoeveelheid van 20%.

Wanneer op dezelfde wijze de massa van beschreven of gedrukt papier, dat jaarlijks als misdruk verbruikt wordt, weder op nieuw gebruikt werd, dan zou een groot deel des papiers in voortdurenden omloop kunnen blijven; ongelukkig heeft men echter nog geen middel weten uit te denken, om de inktsporen te verdelgen. Sommige andere stoffen, als wol en zijde, laten zich ook tot papier bereiden doch leveren slechts pakpapier en zijn daarom van een’ ondergeschikten aard.

Wanneer wij het groote nut beschouwen, dat de overblijfselen onzer afgelegde kleedingstukken de maatschappij kunnen bewijzen, en daarbij bedenken, welk eene gewigtige rol voornamentlijk het linnen in den handel speelt, dan kan dit voor ons eene aansporing zijn om meer gewigt te hechten aan onze oude kleederen, die doorgaans geminacht evenwel onder anderen vorm der maatschappij op nieuw nut kunnen bewijzen. Hoe gering de voorwerpen onzer spaarzaamheid ook zijn, de massa geeft er waarde aan. In ons Vaderland worden jaarlijks ruim 10 millioen Ned. ponden lompen en oud papier in 170 papierfabrieken door ruim 3000 arbeiders verwerkt. Deze lompen hebben eene gemiddelde waarde van ƒ 12.— de 100 pond en vertegenwoordigen dus een kapitaal van ƒ 1.200.000, terwijl het daarvan vervaardigde papier eene som van ƒ 3.600.000 opbrengt. Zoo heeft men in Engeland bijv. reeds voor verscheidene eeuwen verboden de dooden in linnen te wikkelen, en berekend dat de daardoor ontstane besparing aan linnen meer dan 200,000 pond bedraagt; indien deze nutteloos aan de dooden waren gegeven, zoude men eenzelfde hoeveelheid, met aanmerkelijke kosten uit het buitenland moeten laten komen. Daar men uit iedere 100 pond lompen gemiddeld 80 pond papier maakt, zoo zouden met die 200,000 pond linnen 160,000 pond best papier begraven zijn geworden.

Werpen wij eindelijk een blik op de eerste boeken, welke gedrukt werden, of op de documenten, die uit den tijd onzer overgrootvaders stammen, ja beschouwen wij slechts de brieven, die onze grootvaders achtergelaten hebben, en de bladen, verguld op sneê, die bij plegtigheden met gedichten werden beschreven, en vergelijken wij daarmede het papier, dat wij nu dagelijks gebruiken. Het onderscheid tusschen het grofste linnen en de fijnste mousseline is bijna niet zoo in het oog loopend als dat tusschen het vroegere en het tegenwoordige papier. Vóór eenige eeuwen had zelfs een koning niet in het bezit kannen komen van het fijn en zacht vel papier, dat wij tegenwoordig voor een paar centen kunnen koopen.

In de papierbereiding hebben wij nu een der wonderlijkste voorbeelden van nijverheid en tevens eene der volkomenste omwentelingen gezien, want wie zou het van het witte, gladde en zachte papierstof kunnen zeggen, dat vuile lompen en dor stroo, hout en aardachtige stoffen, de bestandeelen daarvan uitmaken! Doch eerst toen de pen over het witte blad gleed en onzigtbare gedachten der ziel zich in teekenen zigtbaar maakten, gaf ’s menschen geest de doode stof eene hooge bestemming, daar hij het papier tot drager zijner gedachten en gevoelens, zijner kennis en onderzoekingen maakte, het, met een woord, den adem des levens schonk.




De oorsprong der Pauselijke Zouaven.



De aartsbisschop van Mechelen, Mgr. Dechamps, heeft in eene vergadering in deze stad gehouden daags na zijne installatie, eene redevoering gehouden en die wij voor onze lezers willen vertalen om de opmerkelijke bijzonderheid dat zij ons leert wie de oprigter van het Zouaven-Korps is of liever gezegd van het genootschap, dat zich bezig houdt met het werven en verzenden der Zouaven.

Nadat de secretaris van het genootschap, de graaf de Villermont, eenige rapporten had voorgelezen, nam Mgr. Dechamps het woord en zeide:

„M. de graaf de Villermont, U de oorsprong verhalende van het corps der Zouaven, zinspeelt op zeker gesprek, waaruit dit is voortgekomen. De verdienste, die men daaromtrent den geachten spreker en mij toeschrijft, komt ons niet toe, en ik zal de waarheid, de naauwkeurige waarheid, mededeelen; zij verdient aan den dag gebragt te worden.

„Op zekeren avond, trad ik tegen 8 uur mijne woning binnen. Men gaf mij een ongeteekend briefje, dat alleen deze woorden bevatte: Kom onmiddelijk, rue Terre Neuve numéro 105. Het was laat en de aangewezen plaats op grooten afstand; ik aarzelde aan die zonderlinge uitnoodiging gevolg te geven, toen, het briefje met aandacht beschouwende, ik het schrift herkende van Mgr. de Mérode.

„Ik vertrok dadelijk en bereikte het bedoelde huis. Ik ontmoette een man, aan wien ik vroeg wie mij had ontboden. Hij antwoordde mij: gelief naar boven te gaan, waar iemand u wacht.

„Ik vond den generaal de Lamoricière, gebogen over eene kaart van Italië. Reeds drie uren, zeide hij, wacht ik u in doodelijk ongeduld. Ik vertrek morgen naar Rome; zoo ik alleen tegen de revolutie heb te strijden, ben ik zeker van den goeden uitslag; indien er zich een gouvernement mede bemoeit, zal ik misschien verslagen worden, maar dan Europa doen blozen.

„Den volgenden morgen, na de H. Mis gelezen te hebben, vond ik den graaf de Villermont in de sacristij. Ik verhaalde hem onder het zegel des geheims mijn gesprek van den vorigen avond. Lamoricière vertrekt, zeide ik, zullen wij hem alleen laten gaan? De graaf zag mij verbaasd aan, maakte eenige opmerkingen ten opzigte van het moeijelijke der onderneming, en na eenige oogenblikken waren wij het eens; het genootschap tot werving der Zouaven was gesticht.

„Gij ziet het, mijne heeren, de ware stichter is niet de graaf de Villermont noch ik: het is generaal Lamoricière.

„Men heeft u zoo even gesproken van de kracht der daden. Ziedaar een daad!… De rapporten zeiden dat de rede van Thiers daarom een zoo groote kracht had, omdat de publieke opinie was gevormd door de verdediging, waarmede men den H. Stoel omringd had. Welnu, het zijn de overwonnelingen van Castelfidardo, die de overwinnaars yan Mentana hebben voortgebragt.

„Van Lamoricière sprekende, heb ik nog eene andere dwaling te herstellen. Men zegt dikwerf dat de generaal in België is gekomen in gezelschap van drie Franschen. Neen, hij is alleen gekomen en heeft slechts drie personen gesproken, Mgr. de Mérode, mij en een landmeter uit Brussel, M. Cattoir, die, ondanks zijne veelvuldige bezigheden, den generaal is gevolgd en een plan van Ancona heeft ontworpen, dat Lamoricière later diende bij zijne roemrijke verdediging.”

De talentvolle spreker besloot met zijne toehoorders op te wekken tot volharding in het goede werk:

„Verdubbelt dan uwe pogingen,” zeide hij. Legt u meer en meer toe op daden, die een heerlijk en tegelijk besmettelijk voorbeeld geven. Wat mij betreft, ik zal niets verzuimen wat dienen kan om uwe pogingen te ondersteunen.

„Ik zeide gisteren tot mijne geestelijkheid dat de bisschop niet alles door zich zelven kan doen. Hij heeft helpers en medewerkers noodig. De medewerkers zijn als de stralen, die uit het middelpunt uitgaan en naar alle punten licht en leven brengen. Het middelpunt zelf kan weinig licht en leven aanbrengen. Zijn werk is voornamelijk standvastig te blijven. Welnu, mijne Heeren, ik beloof het U, daartoe mijne beste pogingen te zullen aanwenden.”

In hetzelfde tijdschrift vinden wij eene gedetailleerde opgave van de Zouaven, die bij Mentana gestreden hellen; ook die willen wij mededeelen, daar wij haar nog nergens zoo naauwkeurig hebben aangetroffen.

Ziehier de opgave:

1. Hollanders, 2 officieren 961 soldaten.
2. Franschen, 49 758
3. Belgen, 9 543
4. Italianen, 1 1615
5. Duitschers, 3 Pruisen 17 soldaten, Hanoveranen 2,
Oostenrijkers 2, Beijeren 8, Tyrolers 1,
Denen 1, Uit het overige Duitschland, 4.
35
6. Spanjaarden, 20
7. Engelschen, 13
8. Zwitsers, 4 16
9. Polen, 10
10. Amerikanen, Brazilianen 1 soldaat, Canadezen 2,
Peruvianen 1, uit N. Orleans 1,
Mexikanen, 1.
6
11. Ieren, 3 6
12. Russen, 1
Uit Australië 1 soldaat, uit Madras 1,
uit Dominique 1, uit Haiti 1, uit
Valparaiso 1, uit Malta 1,
6
Totaal 63 Officieren 2.540 soldaten.

Het korps Pauselijke Zouaven bestaat: thans uit 4593 manschappen, namelijk: Hollanders 1910, Franschen 1301, Belgen 686, Romeinen 157, Modeners 12, Napolitanen 14, Toskaners 6, Zwitsers 19, Oostenrijkers 7, Pruissen 87, andere Duitschers 22, Spanjaards 32, Portugezen 6, Engelschen 50, Ieren 101, Schotten 10, Russen 2, Polen 12, Oceaniërs 1, Maltezen 3, Amerikanen 14, Indiers 1, Afrikaners 1, Peruviers 1, Mexikanen 2, Cirkassiës 1, Canadezen 135.

Bovendien zal het Pauselijk leger weldra 1000 dappere en godvruchtige strijders meer tellen, die door de Katholieken uit Amerika geheel worden onderhouden en uitgerust, en die onder bevel zullen staan van den luitenant-kolonel Caroll Tewis, vroeger als generaal gediend hebbende in den burgeroorlog in de Vereenigde Staten.