Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/67

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

N°. 8.
1867.
Zondags-Lektuur voor het Katholieke Nederlandsche Volk


UITGEGEVEN DOOR
De Administratie van de Katholieke Illustratie
St. Jorisstraat. - 's Hertogenbosch.
Bij HENRI BOGAERTS, opvolger van P.N. VERHOEVEN

Drukker en Boekhandelaar van Z.H. Paus Pius IX.
ONDER REDACTIE VAN
H.A. BANNING en J.W. THOMSON,
MET MEDEWERKING VAN
Aug. SNIEDERS Jr., Dr. J. Ren. SNIEDERS, den ouden en jongen VALENTIJN
en meer andere Katholieke Letterkundigen.
Elk Vel van 8 pag. kl. fol.
kost slechts
6½ Cents.
Men teekent in voor een geheelen jaargang bij alle
Boekhandelaren en bij de Administratie.

INHOUD: Joost van den Vondel. ― Fragmenten uit de Dichtstukken van Joost van den Vondel.

JOOST VAN DEN VONDEL.



Daar breekt zij aan de gouden morgenstraal!
              Heilheilig zijn de dagen
Die d'oudste' en grootsten Bard een nieuwen zegepraal
Bereiden gaan. — Du moogs vrij hoog het hoofde dragen,
              Du, Belgiesch Moederland!

Of is dijn zoon die met een' altijd vrije hand
Op onvergeetbren toon en onnavolgbren trant
De Nederlandsche harp bij d' Amstel heeft geslagen
              Aan dijnen volke niet bekand?[1]


Twee eeuwen moesten voorbij gaan alvorens die gouden morgenstraal aanbrak; twee eeuwen lang duurde het dat de cijns van hulde en dankbaarheid niet betaald, dat een van Neêrlands grootste zonen in zijn Vaderland niet gewaardeerd, niet gehuldigd werd. Onze vermaarde zeeheld de Ruyter was naauwelijks vier jaren dood, of zijn praalgraf verrees in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, terwijl zijne geboortestad Vlissingen hem, nu eenige jaren geleden, een standbeeld toewijdde; Rotterdam schonk zijn Erasmus dezelfde eer; Haarlem heeft reeds een standbeeld van Laurens Janszoon Koster versleten; de hoofdstad pronkt sedert eenige jaren met het beeld van onzen grooten schilder Rembrand, en zelfs Dordrecht heeft aan een zijner zonen, die in het buitenland leefde, en stierf, kort na zijn verscheiden dezelfde eer bewezen. Doch voor het pronkjuweel der Nederlandsche dichters, voor den grooten Vondel, „het wonder van den Nederlandschen zangberg”, was in de hoofdstad, alwaar hij schier tachtig jaren lang, in 's levens bitteren strijd, voor Neêrlands eer en grootheid en tot verheffing van godsdienst en deugd zijne onsterfelijke zangen heeft uitgestort , slechts een naambordje aan te wijzen, in de nabijheid van de plaats waar zijne asch rust.

Heeft het steeds de bewondering aller natiën opgewekt, hoe ons voorgeslacht onzen geboortegrond als het ware uit de baren heeft opgedolven, hoe het aan een land „uit wier en dras geweld” een rijkdom heeft weten te schenken die den na-ijver van gansch Europa opwekte; er is in Holland insgelijks veel ijver en volharding noodig geweest om dammen te stellen tegen een eeuwenoud vooroordeel, dat, de dichterlijke schatten van onzen grooten Vondel bedolven wilde houden. Had Vondel in eene andere taal als de Nederlandsche gesproken, voorzeker de welverdiende, algemeene bewondering zou hem des ondanks een plaats hebben geschonken naast de grootste dichters die ooit het levenslicht zagen, doch de erkentelijkheid moest; uit de eigen natie opgaan, en „de wier en het dras” des vooroordeels moesten eerst overwonnen worden alvorens het zoover kon komen.

Doch nu het werkelijk zoover gekomen is, nu onze groote Bard door de natie gelauwerd gaat worden, willen wij dit vooroordeel maar niet bij den naam noemen, noch er op wijzen hoe het mogelijk was, dat een ander Nederlandsch dichter op een voetstuk gekomen is, zoo hoog, dat hij er bij zijn leven van zou hebben geduizeld. Amsterdam gaat den cijnspenning met de veeljarige renten betaIen, wij willen dus alle oude grieven vergeten, en wij stellen er prijs op dat ons de gelegenheid wordt geschonken, om ook een blad te kunnen toevoegen aan den lauwerkrans, welke om de kruin van onzen onsterfelijken dichter wordt gevlochten.

Als bij tooverslag is, sinds een paar jaren, even buiten de muren der hoofdstad een lustoord geschapen, dat, eenmaal de algemeene verzamelplaats belooft te worden, van hen, die voor een wijle de zorgen en dampen, welke hen in de stad omgeven, trachten te ontvlieden. Te mid-

  1. J. W. Brouwers, J. v. V. Dichtwerk.