Pagina:De Preanger-bode vol 015 no 203 Ochtend-editie.pdf/2

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hand, die mevrouw zelf uit de bus haalde. Het was de dienstbode bekend, dat mevrouw in intieme verhouding stond ook tot anderen dan meneer G. en aan meneer W. was dit ook wel bekend. Met geen hunner was echter de verhouding zoo intiem als met meneer G. Op een avond had getuige gemerkt, dat een heer heel laat bij mevrouw was gebleven en eerst in den nacht vertrokken was. Als meneer W. uit de stad was, was de correspondentie bizonder druk. Kort voor het voorgevallene te Rijswijk had mevrouw nog een nieuw costuum laten maken en daags tevoren nog een nieuwen hoed laten komen. Meermalen ging mevrouw na het eten naar den Haag. Voor zoover getuige weet droeg mevrouw altijd een corset en Donderdags voor den moord was er nog een nieuw gekomen (Den avond van den moord had mevrouw W., zooals men zich herinneren zal, geen corset aan).
In de 7 jaren dat getuige bij mevrouw W. gediend heeft, was deze zoo goed als nooit ziek geweest. In den laatsten tijd was mevrouw erg zwaarmoedig en zei meermalen dat zij maar wilde dat zij dood was. Op den bewusten Zaterdagavond had mevrouw afscheid genomen van de zuster van getuige, die ook bij mevrouw diende, en den huissleutel meegenomen. Bepaald iets bizonders had getuige dien dag niet bij mevrouw waargenomen. Dadelijk toen beklaagde bij mevrouw aan huis kwam, nu ruim twee jaar geleden, was de verhouding zeer intiem geworden, stuurde beklaagde attenties, die mevrouw W. zeer op prijs bleek te stellen.
Altijd als meneer weg was droeg mevrouw een broche, dat zij gekregen had van meneer G. In dan laatste tijd sliep mevrouw slecht en droomde zij veel. Als meneer W. niet thuis was, was mevrouw altijd vroolijk en naarmate zijn terugkomst naderde werd zij zwaarmoediger. Blijkbaar ergerde het mevrouw, wanneer over haar echtgenoot gesproken werd.
Het tweede-meisje, dat 3 jaar bij mevrouw W. had gediend, deelde mede dat mevrouw wel veel van haar zoontje hield, maar dit nooit toonde
De verdediger: Hoe kan getuige dit dan weten?
Getuige weet ook van de intieme verhouding tusschen mevrouw W. en den heer G. Zij heeft veel brieven van dezelfde hand uit de bus gehaald. Ook deze getuige verklaart, dat mevrouw altijd een corset droeg. Of deze op dan avond van 16 April een corset had aangedaan, weet getuige niet. Het was haar opgevallen dat mevrouw, die anders nog al slordig was, voor haar vertrek naar Rijswijk op 16 April de kamer geheel had opgeruimd. Getuige bevestigt de verklaringen omtrent de nieuwe corsetten, de hoed en het nieuwe costuum.
Hoewel mevrouw in den regel zenuwachtig was had getuige dien avond — 16 April — niets vreemds aan haar mevrouw gemerkt. Toen deze dien avond wegging had mevrouw den huissleutel bij zich gestoken en tegen de meiden gezegd: dat zij niet behoeften te wachten en wel naar bed konden gaan. Mevrouw had wel eens tegen getuige gezege, dat haar huwelijk niet gelukkig was en dat zij, als zij alles had geweten, het niet had gedaan. Op een vraag van den verdediger, deelt getuige nog mede, dat mevrouw haar Vrijdagavond, 15 April, haar ringen had laten passen en van een bizonder muoien gezegd had Cor die zou goed voor jou zijn. Toen mevrouw Zaterdagavond wegging had zij getuige wel viermaal goeden dag gezegd, maar dat was niets vreemds, daar ze altijd zeer vriendelijk was.
Een kamerverhuurster uit ’s Gravenhage, verklaard dat beklaagde bij haar een kamer had gehuurd, waar hij met een getrouwde dame kwam; in den beginne slechts een enkele maal en kort, later veelvuldig en lang. ’t Was haar meer malen gebleken dat het bed, dat in die kamer stond, in wanorde lag. Die dame was in het laatst van September 1909 alleen bij getuige op de kamer gekomen, had daar zitten huilen en gezegd, dat zij zooveel van den Jonker hield. Getuige had dat toen aan meneer (den Jonker) medegedeeld en later zijn toen de bezoeken hervat. Op den laatsten Dinsdagavond voor het drama te Rijswijk had de juffrouw nog een flesch champagne in de buurt gehaald, die was opgedronken.
De president: Onbegrijpelijk en dat met zulke droeve dingen in het verschiet.
Beklaagde. Dat is een opvatting van u.
Getuige deelt nog mede dat beklaagde met die dame ook nog Vrijdag bij haar waren geweest, doch zij niets bizonders had waargenomen.
Eenige passages uit het dagboek van beklaagde worden voorgelezen, waaruit blijkt, dat de relatie met mevrouw W. in September 1909 was afgebroken, doch weer was hernieuwd door tusschenkomst van de kamerverhuurster bij wie — gelijk gemeld — mevrouw haar nood geklaagd had, en dat beklaagde nog altijd veel van mevrow W. hield. Uit een brief aan haar bleek dit mede en zoo was de relatie weer begonnen. Nog eenmaal was de verhouding verbroken geworden, maar wederom aangeknoopt, hoewel beklaagde beloofd had mevrouw W. nog maar eenmaal per jaar — met haar verjaardag te schrijven. Toen de relatie pas een half jaar bestond had mevrouw W. — volgens beklaagde — hem zelf verzocht niet zoo dikwijls te komen, maar hij had daar geen weerstand aan kunnen bieden, evenmin als aan zijn zucht tot spelen, hoewel hij blijkens zijn dagboek, dit zijn vader had beloofd, daar bij groote sommen op Woestduin had verloren.
Zwakheid? vroeg de president.
’t Is zoo, beaamde beklaagde.
Aan den heer Z. verklaarde beklaagde nog nimmer beloofd te hebben zijn relatie met mevrouw W. af te breken; wel had hij den heer W. daarop zijn eerewoord gegeven, maar ook dat niet gehouden.
Hierna deelt beklaagde mede, hoe hij met mevrouw W. den 12n April reeds had afgesproken dat, hij haar en daarna zich zelf zou dooden. Als datum was toen bepaald 16 April, den tweeden verjaardag van de intieme kennismaking. Het moest ook gebeuren voor de heer W. van de reis terugkwam, hetgeen spoedig zou gebeuren. Mevrouw W. wist dat hij een revolver had gekocht, want hij had haar het wapen laten zien. Bij deze gelegenheid zou zij het wapen nog tegen het hoofd gedrukt hebben.
Dr. Stigler, die in de tweede helft van 1904 mevrouw W. in behandeling heeft gekregen van dr. Scheltema, deelt mede, dat zij in behandeling is geweest een half jaar, met onderbreking van 6 weken, dat mevrouw W. naar Engeland was geweest. Mevrouw W. was zenuw-patiënte, die een hysterischen aanleg had, die zeer gemakkelijk onder hypnose was te brengen en uit dien toestand gemakkelijk in den gewonen slaap overging. Bezigheden achtte getuige gewenscht om heftige reacties te voorkomen. Getuige heeft mevrouw W. niet langer onder behandeling gehouden. ’t Kan zijn dat zij genezen was, maar waarschijnlijk is de psychische habitus blijven bestaan. Zeer goed mogelijk is het, dat mevrouw W. heftig ger[e]ageerd heeft toen haar harde verwijten werden gedaan. Een hysterica-patiënt kan zeer goed onder den indruk van dergelijke verwijten zelfmoord plegen, maar in den regel zal dit dadelijk gebeuren en houden dergelijke patiënten niet lang vast aan een min of meer lang vooruit gemaakt plan. (Hier zou Dinsdags al afgesproken zijn om Zaterdagsavonds van het leven te scheiden).
Getuige acht het mogelijk dat mevrouw W. aan beklaagde een brief geschreven heeft, waarin zij hem verzocht bij haar te komen om af te spreken zich van het leven te berooven, te eerder daar meermalen over zelfmoord was gesproken en geschreven. Het is zeer goed mogelijk dat mevrouw W. nog een nieuw costuum en hoed heeft laten komen, want al was er over zelfmoord gesproken en geschreven dan was het toch nog niet zeker, dat het plan tot uitvoering zou komen.



VAN HIER EN DAAR.



Caoutchouc-Industrie in Japan.

De belangrijke ontwikkeling van de japansche caoutchouc industrie blijkt uit een vergelijking van de invoercijfers voor ruwe caoutchouc. Deze bedroeg in 1909 lbs. 1,331,826, waarde £ 150,000, tegen lbs. 1,039,430, waarde £ 90,500 in 1908, lbs. 693,125, waarde £ 78,600 in 1907 en lbs. 608,728, waarde £ 59,800 in 1906.
Op de plotselinge stijging van den invoer van ruwe caoutchouc werd een belangrijke invloed geoefend, doordat de wielen der jinrikishas te Tokio en Yokohama algemeen van caoutchoucbanden worden voorzien. Mocht dit ook in de andere steden geschieden, dan zou de invoer in de volgende jaren nog belangrijk stijgen. De prijzen der caoutchoucbanden loopen naar gelang van de qualiteit zeer uiteen. De meeste banden worden tegenwoordig in Japan zelf vervaardigd; slechts weinig wordt uit het buitenland betrokken.
De fabrieken, welke banden leveren, vervaardigen ook zolen, banden en andere artikelen van caoutchouc. Er bestaan verschillende kleine fabrieken, vooral te Osaka, waar 10 à 15 arbeiders werken. De meeste caoutchouc wordt verbruikt door de fabrieken van electrisch geleiddraad en uitrustingstukken voor leger en vloot. Zoo houden twee maatschappijen zich alleen met de vervaardiging van waterdichte mantels en dergelijke artikelen voor de marine bezig.
Ruwe caoutchouc wordt geïmporteerd uit de Straits Settlements, Nederlandsch Indië, Groot-Brittannië en Amerika. Men heeft reeds proeven genomen met de caoutchouc-cultuur op Formosa, waar ook caoutchoucboomen in het wild voorkomen.



Onrust op Mentawei.

Den 26n Mei begaf de civiele gezaghebber zich naar Si Oban, eiland Si Pora, tot het houden van inspectie.
Naar de verschillende kampongs daar werden nog steeds patrouilles gemaakt, terwijl door den bivakcommandant meer nadruk gelegd werd op de reinheid in de kampongs. Van de kampong Si Oban hadden sinds eenigen tijd Mentaweiers tegen betaling gewerkt aan het te verbeteren bivak te Si Oban; deze lieden werden om de 10 dagen door anderen afgelost. Zoo zouden op 9 Mei ook de werkers worden afgelost, doch geschiedde dit niet, omdat vervangers niet verschenen. Met het oog hierop begaf de bivakcommandant zich naar Si Oban, waar de demata van het huis Tai Karoesoek mededeelde dat de lieden van zijn huis hadden afgewerkt en het thans de beurt was aan de lieden van de andere huizen, die echter aan zijn aanwijzingen geen gevolg wenschten te geven. Aan de bevolking werd toen aangezegd om den l0n Mei in het bivak te verschijnen, waaraan echter door haar niet voldaan werd.
Om die reden begaf de bivakcommandant zich op 11 Mei wederom naar Si Oban. Halverwege werd een met pijl en boog gewapende Mentaweier ontmoet, die vluchtte, terwijl andere Mentaweiers, die men later tegenkwam, eveneens vluchtten. In de kampong aangekomen bleek deze geheel verlaten te zijn. Een Mentaweier echter, die plotseling dwars door de kampong rende en geen gevolg gaf aan den last om te blijven staan, werd neergelegd. Deze bleek een demata te zijn, in wiens nabijheid twee kokers met vergiftigde pijlen werden aangetroffen.
Bij onderzoek in de kampong werden toen nog groote hoeveelheden vergiftigde pijlen, bogen, parangs, messen, levensvoorraad, enz. alles bijeen verzameld, gevonden. Een dwangarbeider werd bij die gelegenheid door een pijlschot van een verdekt opgestelden Mentaweier getroffen.
Den 12n Mei werden de ladangs doorzocht en bij die gelegenheid een groot aantal vergiftigde pijlen op verschillende schuilplaatsen gevonden. Uit een huis, waarin ook vele wapens werden aangetroffen, werd weer door een onzichtbaren Mentaweier een pijl afgeschoten.
Den 14n Mei werd Si Matobe bereikt, waar de bevolking ons goed gezind bleek te zijn. Bij het daarop gevolgd bezoek aan de kampong Sereinan waren echter de vrouwen en kinderen niet aanwezig.
Een vergadering werd met de daar aanwezige 60 mannen gehouden en alhoewel zij voorkomend waren, viel de afwezigheid der vrouwen en kinderen toch op. De patrouille betrok een bivak te Si Matobe. De bivakcommandant begaf zich des avonds per prauw naar het bivak te Si Oban terug, waar werd vernomen, dat des middags 2 runderen, die op de ladangs van Si Oban aan het grazen waren, door pijlen gewond het bivak waren binnengeloopen. Een onmiddellijk daarop afgezonden patrouille keerde onverrichterzake terug.
Met eenige fuseliers vertrok de bivakcommandant den 15n Mei per prauw naar Si Matobe. Aan de monding van de Sereinan rivier werd door een Mentaweier, die daarna vluchtte, een pijlschot gelost op de achterste prauw, waardoor een fuselier werd gewond. Van uit een mentaweische prauw op zee werd eveneens met pijlen geschoten.
Volgens mededeeling van het hoofd van Si Matobe, de eerste kampong aan de bovengenoemde rivier, waren de vijanden geen lieden van Si Matobe. De bivakcommandant vermoedt, dat zij lieden van Si Oban waren, die zich her en derwaarts hadden verspreid.



Javasche Bank.

De Javasche Bank beschikte ’s avonds den 23n dezer, blijkens den weekstaat, over een metaalsaldo van f 4.655.579.99.



Postspaarbank.

Blijkens den als extra-bijvoegsel bij de »Javasche courant” van 22 Juli 1910 gevoegden staat van ingelegde en terugbetaalde gelden werd in de maand Maart 1910:

Ingelegd in Indië f 518294,26 5
overgenomen van Rijkspostspaarbank » 4437,35 5

Totaal f 522751,62
Terugbetaald in Indië f 457174,01 5
overgedragen op de Rijkspostpaarbank » 8989 14

Totaal f 466163,15 5

Dus is er meer ingelegd dan terugbetaald f 56588,465.



Flink optreden.

Er heerscht te Indramajoe ontstemming onder europeesche en chineesche rijstopkoopers over een inmenging van den resident in een aangelegenheid, die zij uitsluitend ala de hunne beschouwen.
De zaak is de volgende, schrijft men aan het B. N.
De groote rijst-afscheper hier is het particuliere land Indramajoe-West, dat uitsluitend verscheept de heffing, tjoeké. Met opkoop houdt men zich daar niet bezig.
Is echter de tjoeké rijst eenmaal verhandeld dan hebben chineesche en ook europeesche rijsthandelaren de handen vrij omdat zij dan ook eenig houvast hebben aan den voor tjoekérijst besteden prijs.
Thans echter zijn bedoelde opkoopers lang vóór de prijs bekend was aan het opkoopen geweest en hebben om den prijs van de Indramajoe-rijst laag te houden zich onderling verbonden niet meer dan f 7.20 te betalen.
De leden der kongsie boycotten en bemoeilijken alle outsiders en heffen van haar leden een inleg van 30 cent voor iedere gekochte picol rijst om als onderpand te dienen dat niemand meer dan f 7,20 betaalt.
De resident echter heeft van een en ander de lucht gekregen en de bevolking doen aanraden geen korrel rijst te verkoopen tegen de lage prijzen, die de kongsie biedt.
Daar de leden der kongsie verschillende leveringscontracten hebben loopen op korten termijn, hoopt hij hierdoor de rijstprijzen op te drijven ten bate der bevolking.
»Men” acht zulk een inmenging ongeoorloofd. Zoolang echter die inmenging zich tot een advies bepaalt, gelooven wij niet dat de resident buiten zijn boekje gaat.
Integendeel, hij deed een goed werk!



Voetbal te Batavia.

Zondagmiddag werd de B.V.C. Lauwerkranscompetitie voortgezet en wel met een ontmoeting tusschen Oliveo I en Sparta I. Niettegenstaande Oliveo zonder de officieren opkwam was de strijd zeer spannend. Sparta scoorde het eerst en daarna Oliveo, zoodat met rust de stand gelijk was. Vervolgens nam Sparta weer de leiding en een kwartier voor tijd maakte Oliveo weer gelijk. Sparta won ten slotte met 3—2.



Blinden.

Zondag 31 dezer zal de jaarlijksche algemeene vergadering van de vereeniging tot verbetering van het lot der blinden in Nederlandsch Indie in het Blindeninstituut plaats hebben, gevolgd door een openbare les.



Auto-handel.

Naar we vernemen heeft op het reeds geruimen tijd leeg staande perceel tegenover het hotel Homann hier ter plaatse de maatschappij het »Centrum” te Batavia het oog laten vallen, voor het inrichten van een autohandel.



Een nieuwigheid.

Het heeft onze aandacht getrokken, dat de sados-bestuurders in de laatste dagen het nummer hunner voertuigen ook aan een band om den arm dragen. Een prentah van de politie, bleek ons bij navraag. De sadosvoerder, bij wien wij ons licht opstaken, haastte zich, blijkbaar door politie-vrees gedreven, snel zijn nummer te toonen: Aja, aja djoeragan.



In onderzoek.

De «Sum. Post” deelt thans mede, dat aangaande het optreden van den rechterlijken ambtenaar mr. T. te Medan een disciplinair onderzoek aangevangen is.



Het stelsel deugt niet.

Het B. N. moppert in de laatste dagen nogal over de politie te Batavia en geeft nu eenige frappante staaltjes van onvoldoende politiezorg.
Op Petodjo werd een inlandsch feest gegeven, waarbij veel pret werd gemaakt en o. a. ook de wajang vertoond. Toen het feest echter na den gezetten tijd voortduurde, kwam een politie oppasser opdagen en verbood de voortzetting.
Een der feestvierders verzette zich echter tegen dit verbod en ging zelfs zóó ver dat hij op den plichtgetrouwen oppasser dreigde te schieten!
Een ernstig feit, zal men zeggen, dat de verontwaardiging van ieder weldenkend mensch moet opwekken. Maar dit feit wordt in de hoogste mata lachwekkend, als men verneemt dat de gevaarlijke pretmaker .... een politie-oppasser was.
Te Tongkaugan werd een spelersbende overvallen en uiteen gejaagd. Onder de spelers bevonden zich ook .... twee politie oppassers! Aan hen was in een ander gedeelte der stad de wacht opgedragen, doch zij vonden dat het veilig genoeg was in Batavia en dat ze dus best een kaartje konden gaan leggen.
Tegenover één oppasser, die zijn plicht doet, drie anderen zonder eenig plichtsbesef; dat is zoowat de normale verhouding bij de bewakers onzer veiligheid, verzucht het blad tenslotte.



Tjoelikvrees.

Het geloof, dat lijken van kinderen worden gebezigd bij den aanleg van bouwwerken, wordt ook op de Philippijnen aangetroffen.
De spoorwegbrug bij Luta in de provincie Tayabas op het eiland Luzon moest worden hersteld, en zonder dat men er achter kon komen, wie het gerucht in de wereld hielp, heerschte nu in de dorpen in de buurt en ook op het platteland algemeen het geloof, dat er lieden rondwaarden, om kinderen te stelen en voor het genoemde doel te dooden.
Op een plaats was de toestand zóó, dat de burgemeester zich genoodzaakt zag de geheele bevolking bijeen te roepen, om haar het onzinnige der loopende geruchten voor te houden. Niet dan met moeite slaagde de man er in, daardoor een formeel oproer te voorkomen.



KUNST.



Rembrandt en Bol.

Dr. Bredius probeert nog eens Max Lautner te overtuigen, dat zijn Bol manie een manie is. Wel weer een aardig document waarvan hij mededeeling doet. Dr. Bredius heeft den inventaris ontdekt van de nalatenschap van Herman Becker, een koopman, met wien Rembrandt veel relaties gehad heeft, voor wien hij schilderijen heeft gemaakt en die hem geld heeft geleend, waarvoor Rembrandt dan weer werk van hem en anderen in pand gaf. Rembrandt zou voor Becker een Juno schilderen en Becker gaf, toen Rembramdt zijn schatten terugvroeg, ten antwoord: »eerst mijn Juno af!”
Lautner zegt nu: Rembrandt heeft die Juno niet afgemaakt, zooals hij trouwens nooit iets af heeft kunnen maken. Uit den inventaris, dien dr. Bredius in de »Kunstchronik” meedeelt, volgt, dat de Juno wel is afgekomen. Immers daarin worden — bij Bol’s leven! — verschillende Rembrandt’s vermeld:
een Juno van Rembrandt van Ryn;
een Venus en Cupido van deselve;
een Venus en Cupido na Rembrandt (blijkbaar de eerste het stuk uit het Louvre. Hendrikje met een gestorven kind, dat altijd den naam Venus en Cupido heeft gedragen en, hoewel dr. Bredius dit niet zegt, de tweede een copie van dit schilderij).
Verder: een kleine manstronie nae Rembrant van Ryn (dus een kopie!);
een Vrouwtje aan de put van Rembrant van Ryn (de Samaritaansche, een onderwerp dat Rembrandt driemaal heeft geschilderd) Berlin, Sheepsbanks, 1655 (Leidsche Tentoonstelling 1906 en Petersburg).
Nog eens: een Juno, levensgroot;
een Vaendrager van Rembrandt van Ryn (de beroemde vaandrig van 1654, (nu bij Gould, New York);
Rembrandts eigen Conterfeytsel;
een Vrouwetronie van Rembrandt van Rijn;
een Manstronie van Rembrandt;
een gracutie (grisaille) van Rembrant daer Christus de voete wast;
een drie Koningen van Rembrant van Ryn (waarschijnlijk het heerlijk stuk in Buckingham Palace, 1657);
een vrouw Trony leunende met de hant op een stoel van Rembrandt van Ryn (misschien de dame bij Mr. Henderson, Londen, uit 1644?);
een Stilleven, synde een Vanitas van Rembrant Van Ryn;
een David en Jonathan van Rembrant van Ryn;
een Pallas van Rembrandt van Rijn (het prachtige stuk in Petersburg ook ongeveer 1655);
Potiphars vrouw Jozef aanklagend (misschien het berlijnsche of petersburgsche stuk van Rembrandt?).
Nog; een trony van Rembrandt.
Van Bol: een oude manstrony van Ferdinandus Boll;
een vrouwe trony van Ferdinandus Bol.
Dr. Bredius laat hierop volgen: de heer Lautner zal nu wel weer zeggen: »dat zijn allemaal ellendig croûtes geweest, die al lang niet meer bestaan”; maar is het dan niet merkwaardig, dat wij hier getuigenissen hebben juist over geteekende en gedateerde werken van Rembrandt met de genoemde onderwerpen, die de hand verraden van een kunstenaar, hoog uitstekend boven Bol’s gewone werken, ook boven die officieel als werk van zijn hand bekend staan, bijv. in het vroegere en het tegenwoordige stadhuis van Amsterdam?



De Hunenborg.

De historische merkwaardigheid. »De Hunenborg,” door de »Oudheidkamer Twenthe” te Enschede aangekocht, ligt tusschen Oldenzaal, Ootmarsum en Denekamp in het zoogenaamde Voltherbroek onder de gemeente Weerselo. ’t Is een ovaalvormige heuvel van circa 300 M. lengte en 200 M. breedte, omgeven door een breede, thans grootendeels dichtgegroeide gracht, waar binnen zich een aarden wal als een lage verschansing verheft. De heuvel zelf is begroeid met de flora der zandgronden in die streken: heide, wolgras, gagel, mos, varens, enz. De spade van den snuffelaar heeft ook in dezen heuvel haar sporen achtergelaten, want we zien er gaten en gangen, hoogten en laagten, welke van jongen datum dagteekenen. Op den heuvel zelf is geen spoor van bouwwerken te vinden.
En toch stond volgens deskundigen op dezen heuvel in oude tijden een sterke borg of burcht, eenmaal bewoond door menschen, waaraan de omwonenden den naam van »Hunen” gaven. Volgens dezelfde deskundigen is deze sterkte reeds gesticht door de Romeinen. Anderen beweren echter, dat ’t een Saksische burcht is geweest. Wie hier gelijk heeft, zal een onderzoek weldra leeren. Hoe het zij, omstreeks 933 schijnt dit kasteel bewoond te zijn geweest door een troep Magyaren, welke in Duitschland omstreeks dien tijd bij Sondershausen verslagen werd door Hendrik de Vogelaar. Uit vrees voor de wezenlijke Hunen, schijnen de bewoners van die streken aan dien troep den naam van »Hunen” te hebben gegeven. Tal van volksverhalen,