Pagina:De voeding der planten (1886).djvu/190

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
182
DE LEER DER BEMESTING.


aangegeven. Gaan wij het andere geval eenigszins uitvoeriger na, n.l. dat, waarin het er slechts op aankomt, een goeden bouwgrond in dien toestand met zoo weinig mogelijk veranderingen te behouden.

Teneinde voor dit geval met juistheid te kunnen beoordeelen, waarin de zorg van den landbouwer zal moeten bestaan, is het noodig na te gaan, welke veranderingen de akker gedurende den loop van een jaar van bebouwing onvermijdelijk ondergaat. Onder deze is wel in de eerste plaats het wegvoeren van den oogst te noemen. Het aan den akker toevertrouwde zaad is onder den invloed van warmte en vochtigheid ontkiemd, de jonge planten zijn allengs tot een groot en krachtig gewas aangegroeid en hebben een rijken bladerdosch ontwikkeld, of in tal van vruchten, in wortels of andere organen een groote hoeveelheid voedsel opgezameld. Hiertoe bereidden zij, gelijk wij weten, de organische stof zelf, en wel uit het koolzuur der lucht. De anorganische stoffen echter, waarvan wij in een vorig hoofdstuk de onmisbaarheid voor het plantenleven aantoonden, ontnamen zij aan den bodem en zetten zij in hare bladen, stengels en vruchten af. Ook een paar der voor de vorming van eiwitachtige stoffen noodige bestanddeelen werden geheel of grootendeels aan den grond ontleend. Wanneer nu in den zomer of in het najaar de oogst wordt afgemaaid of gerooid en van den akker weggevoerd, verliest deze daardoor de geheele hoeveelheid der anorganische bestanddeelen, die de gewassen uit hem opgenomen hadden, m.a.w. de asch der cultuurplanten. Werden zoo jaar op jaar oogsten weggevoerd en deze asch niet telkens teruggegeven, zoo zou de akker weldra uitgeput raken en dat wel juist van die bestanddeelen, welke voor het plantenleven het meest noodzakelijk zijn. In geringe mate verliest de grond eveneens van zijne anorganische bestanddeelen door regens, welke kleine hoeveelheden der opgeloste stoffen mede in den ondergrond voeren. Hoe sterker bepaalde stoffen door bemesting toegevoegd zijn, hoe grooter dit verlies zal zijn; van die stoffen echter, die niet als mest worden toegevoegd is dit verlies slechts onmerkbaar klein, gelijk ons hierboven de beschou-