Pagina:Else.djvu/51

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Loppen bleef dien nacht bij haar vriendin en den volgenden morgen ging zij naar madam Späckbom’s huis, maar madam ontdekte haar bij den drempel en sloeg de deur voor haar dicht.

Toen begreep Else, dat zij in ernst weggejaagd was, en haar ongeluk viel over haar met een plotselinge macht, die haar scheen te verpletteren. Zij sloop weg in een van de nauwste straten langs het strand en ging snikkend met gebogen hoofd, zonder te zien, waar zij liep.

Daar ontmoette zij de vriendelijke vrouw, die haar verscheidene malen bezocht had.

„Arme kleine Else,” zeide de goede vrouw, ,wat scheelt je? Kom met mij mee, ik woon vlak bij; daar zult gij het goed hebben, en niemand zal u iets doen; kom maar mijn kindje.”

Het deed Else zoo onuitsprekelijk goed deze vriendelijke woorden te hooren, en zij volgde gaarne.

Het huis was heel klein en lag geklemd tusschen de groote zeehuizen die aan consul With behoorden. De vrouw bracht haar naar boven in een aardige kleine kamer die op de haven uitzag. Daar achter was nog een kleinere, maar nog aardiger slaapkamer.

„Zie, hier. kunt ge zoo lang blijven als ge wilt,” zeide de vrouw en streelde haar; „ik heb zoo lang gewacht, dat ge komen zoudt.”

Else was niet zoo erg verwonderd. In de droomen, die zij bij Schirrmeister’s muziek placht te droomen, gebeurde dat ook zoo en nog wonderlijker. En de laatste tijd met al die sterke gemoedsbewegingen had zelfs de werkelijkheid zoo bont voor haar gemaakt, dat zij noch twijfelde noch vroeg, maar zich liet glijden