Pagina:Else.djvu/99

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hij werd het liefelijkste kindje! hem hadden ze in een kribje gelegd.

De goede pastor Martens kreeg vochtige oogen, en zijn stem werd door tranen verstikt, daar was ook zoo iets onzegbaar treffends in. En ook, dat wat in de wereld gering en veracht was, juist de ware hoogheid, de ware majesteit was, dat was ook zoo oneindig weldadig en geruststellend. Daarom had men ook geen recht om te klagen over de plaats die men in het leven innam, ja wie zou dat willen doen als het laagste, het hoogste was, wanneer het geringe en verachte juist het uitverkorene was! Hoe liefelijk ! o hoe zalig om dit te weten! mochten wij allen ons toch met een kinderlijk gemoed naar het kind in de krib in Betlehem’s stal richten.

Pastor Martens sprak met een ware geestdrift. In zijn mooie stem beefde geheel de verwachting van den offerdag; en toen hij kwam aan het eindgebed en kerkgebed, dat hij vanbuiten kende, bekeek hij nauwkeurig de enkelen onder de gemeente beneden.

Hij vond daar den rijken, ouden schipper Randolf, consul With’s schoonvader, die het eerst placht te gaan in de rij der offerenden. Want hier heerschte nog „het vrome en Christelijke gebruik — zoo als Martens zeide, — dat de gemeente persoonlijk haar offer voor den zieleherder bracht.”

Pastor Martens dacht aan de groote couverts, waarin niets anders zijn kon dan papierengeld; maar hij dacht ook aan de bescheidene zakjes met zilvergeld; — want hij verachtte ook niet het penningske der weduwen ; zelfs het versleten koper kreeg een geze-