Pagina:Gezelle, Rijmsnoer om en om het jaar (1897).pdf/266

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

DAT WILDE IK WETEN


WANNEER ben ik U naast, o God,
  of verst, dat wilde ik weten:
wanneer ik mij, in 't donker kot,
  vernibbele, aan de keten;

of dan, wanneer ik henentie
  en vliege, schier vermeten,
naar 't licht, dat ik zoo geren zie?
  o God, dat wilde ik weten.

'k Heb overal mij zelven meê,
  omhooge en aan de keten!
Die los mij van mij zelven deê,
  diens woonsteê wilde ik weten;

diens hulpe hiete ik duizendvoud
  mij wilkom, onvermeten!
Wat is ' t nu, dat mij tegenhoudt?
o God, dat wilde ik weten!::

Bedwingen zulk een vrage zal
  uw menschelijk vermeten,
die levende, altijd, overal,
  gevangen in de keten,