Pagina:Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden (1917).pdf/89

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
— 89 —

De wet van 5 November 1852, Staatsblad n°. 197, gewijzigd bij de wet van 28 April 1897, Staatsblad n°. 111, houdende regeling van de verdeeling der provinciën in kiesdistricten, enz., wordt ingetrokken.

Art. IX. Met afwijking van bovenstaand artikel II, worden in de Gemeentewet, totdat de wet daaromtrent nader zal heb­ben beschikt, de volgende veranderingen ge­bracht.

Artikel 5 wordt gelezen :

De leden van den raad worden gekozen door hen, die volgens de in artikel 8 der Kieswet bedoelde lijst tot het kiezen van leden van den raad bevoegd zijn.

Artikel 6 vervalt.

Artikel 7 wordt gelezen :

De gewone tijd ter candidaatstelling voor de verkiezing van de leden van den raad is de tweede Dinsdag der maand April.

Alsdan worden candidaten gesteld ter ver­vulling van de plaatsen der leden, die met den volgenden eersten Dinsdag van September moeten aftreden.

Artikel 8 vervalt.

Artikel 9 wordt gelezen :

Burgemeester en Wethouders bepalen vóór elke verkiezing van de leden van den raad den dag waarop zoo noodig de stemming zal geschieden.

De stemming geschiedt in alle stemdistricten op denzelfden dag.

Artikel 10 wordt gelezen :

In afwijking van het bepaalde in artikel 51 d der Kieswet, wordt in gemeenten, waarin het aantal kiezers voor den gemeenteraad volgens de kiezerslijst minder dan 1250 bedraagt, de onderteekening vereischt van ten minste 1/50 gedeelte van het aantal dier kiezers.

Is het aantal dier kiezers minder dan 150, dan wordt de onderteekening van ten minste drie kiezers vereischt.

Achter artikel 10 worden ingevoegd :

Art. 10 a. In afwijking van het bepaalde in artikel 51 ƒ der Kieswet, mogen op ééne lijst ten hoogste vijf candidaten meer worden ge­plaatst dan het aantal te vervullen plaatsen bedraagt. Indien de gemeente in kieskringen