Pagina:Grondwet voor het Koningrijk der Nederlanden (1848).pdf/51

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

31. Vóór de opening der Eerste Kamer van de Staten- Generaal benoemt de Koning haren voorzitter.

Bij het openen der Tweede Kamer bekleedt de oudste van jaren den voorzittersstoel.

In beide Kamers benoemen de voorzitters drie commissien, elk van drie leden, tot onderzoek der geloofsbrieven.

Na afloop van dat onderzoek in de Tweede Kamer, althans zooveel het zonder uitstel kan worden ten einde gebragt, maakt deze Kamer, uit de toegelatene afgevaardigden zamengesteld, eene lijst op van drie leden, aan den Koning ter benoeming van haren voorzitter aan te bieden.

Beide Kamers houden zich, tot dat zij nieuwe bepalingen hebben vastgesteld, aan de laatst vastgestelde reglementen van orde der vorige Kamers.

32. Aan Gedeputeerde Staten der onderscheidene provincien wordt overgelaten alle zoodanige maatregelen te nemen, als tot de rigtige uitvoering van dit voorloopig kiesreglement vereischt worden, en alle oprijzende geschillen of bezwaren te beslissen.