Pagina:Grondwet voor het Koningrijk der Nederlanden (1887).pdf/11

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Deze bepaling kan gedurende het regentschap niet worden veranderd.

47. Zoodra het in art. 38 omschreven geval heeft opgehouden te bestaan, wordt dit door de Staten Generaal in vereenigde vergadering verklaard bij een besluit, dat op last van den voorzitter, in art. 40 ver meld, wordt afgekondigd.

48. Dit besluit wordt genomen op voorstel van den Regent of van ten minste twintig leden der Staten Generaal.

Deze leden dienen hun voorstel in bij den voorzitter der Eerste Kamer, die de beide Kamers onmiddellijk in vereenigde vergadering bijeenroept. Is de zitting der Kamers gesloten, dan zijn die leden bevoegd de oproeping zelven te doen.

49. De hoofden der ministeriële departementen en de voogd of voogden zijn persoonlijk gehouden aan de Kamers der Staten- Generaal, zoo dikwerf dit wordt gevraagd, omtrent den toestand van den Koning of van den Regent verslag te doen.

Art. 94, 3de lid, is ten deze ook op de voogden toepasselijk.

50. Onmiddellijk na afkondiging van het in art. 47 omschreven besluit herneemt de Koning de waarneming der regering.


Vijfde Afdeeling.

Van de inhuldiging des Konings.

51. De Koning, de regering aanvaard hebbende, wordt zoodra mogelijk plegtig beëedigd en ingehuldigd binnen de stad Amsterdam, in eene openbare en ver eenigde vergadering der Staten-Generaal.

52. In deze vergadering wordt door den Koning de volgende eed of belofte op de Grondwet afgelegd :

„ Ik zweer (beloof) aan het Nederlandsche volk dat ik de Grondwet steeds zal onderhouden en handhaven.
„ Ik zweer (beloof), dat ik de onafhankelijkheid en het grondgebied des Rijks met al mijn vermogen zal verdedigen en bewaren ; dat ik de algemeene en bijzondere vrijheid en de regten van alle mijne onderdanen zal beschermen, en tot instandhouding en bevordering van de algemeene

Sjabloon:Alines/e