Pagina:Grondwet voor het Koningrijk der Nederlanden (1887).pdf/26

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
„ Ik zweer (beloof) trouw aan de Grondwet en aan de wetten des Rijks.
„Zoo waarlijk helpe mij God almagtig !" („Dat beloof ik!")

Zij worden tot dien eed (belofte ) toegelaten na alvorens te hebben afgelegd gelijken eed (verklaring en belofte) van zuivering als hierboven in art. 87 voor de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is bepaald.

130. De Staten vergaderen zoo dikwerf in het jaar als de wet bepaalt, en bovendien wanneer zij door den Koning buitengewoon worden bijeengeroepen.

De vergaderingen zijn openbaar, met hetzelfde voor behoud als ten aanzien van de vergadering der Kamers van de Staten-Generaal is bepaald in art. 101.

131. De leden der Staten stemmen zonder last van of ruggespraak met hen die benoemen. 182. Omtrent het beraadslagen en stemmen gelden de regels in de artt. 105 , 106 en 107 ten aanzien van de Kamers der Staten-Generaal voorgeschreven.


Tweede Afdeeling.

Van de magt der Provinciale Staten.


133. Het gezag en de magt van de Staten worden door de wet geregeld met inachtneming van de voor schriften in de volgende artikelen dezer afdeeling vervat.

134. Aan de Staten wordt de regeling en het bestuur van de huishouding der provincie overgelaten.

Zij maken de verordeningen die zij voor het provinciaal belang noodig oordeelen.

Die verordeningen behoeven de goedkeuring des Konings; deze kan niet worden geweigerd dan bij een met redenen omkleed besluit, den Raad van State gehoord.

135. Wanneer de wetten of de algemeene maatregelen van bestuur het vorderen, verleenen de Staten hunne medewerking tot uitvoering daarvan.

136. Elk besluit der Staten tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van eene provinciale belasting, behoeft de goedkeuring des Konings.

De wet geeft algemeene regels ten aanzien van de provinciale belastingen.

Deze belastingen mogen den doorvoer, den uitvoer naar en den invoer uit andere provinciën niet belemmeren.