Pagina:Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden (1922).djvu/24

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

perk eener zitting, uit eene door de Kamer aangeboden opgave van drie leden.


Artikel 90.

1. De leden ontvangen eene schadeloosstelling van ƒ 5000 's jaars, benevens, volgens regels door de wet te stellen, vergoeding voor reiskosten. Aan den Voorzitter wordt bovendien eene toelage van ƒ 5000 's jaars toegekend.

2. De in het vorige lid bedoelde schadeloosstelling wordt niet genoten door de leden, die het ambt van minister bekleeden, noch ook door hen, die gedurende eene geheele zitting afwezig bleven.

3. Aftredende leden ontvangen een pensioen van ƒ 150 's jaars voor elk jaar, gedurende hetwelk zij, zoo vóór als na de totstandkoming dezer bepalingen, lid der Kamer waren, tot een maximum van ƒ 3000. Het pensioen vervalt met den dag, waarop het afgetreden lid na herkiezing weder in het genot van de in het eerste lid bedoelde schadeloosstelling treedt.

4. Aan weduwen en weezen van Kamerleden of gewezen Kamerleden wordt pensioen verleend volgens regels door de wet te stellen.


DERDE AFDEELING.
Van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.


Artikel 91.

Om lid der Eerste Kamer te kunnen zijn, moet men voldoen aan dezelfde vereischten als voor het lidmaatschan der Tweede Kamer zijn gesteld.


Artikel 92.

1. De leden der Eerste Kamer worden gekozen voor zes jaren Artikel 87 is op hen van toepassing.

2. Zij leggen bij het aanvaarden hunner betrekking gelijke eeden (beloften en verklaring) af, als voor de leden der Tweede Kamer zijn bepaald, hetzij in handen van den Koning, hetzij in de vergadering der Eerste Kamer in handen van den Voorzitter, daartoe door den Koning gemachtigd.

3. Zij genieten reis- en verblijfkosten volgens de wet.