Pagina:Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden (1922).djvu/33

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

erkend en ingezeten der provincie zij, den ouderdom van vijf en twintig jaren vervuld hebbe, niet van de verkiesbaarheid ontzet zij, noch van de uitoefening van het kiesrecht zij uitgesloten krachtens de daaromtrent ingevolge artikel 81, derde lid, getroffen regeling, met uitzondering van gerechtelijke vrijheidsberooving en veroordeeling tot eene vrijheidsstraf anders dan wegens bedelarij of landlooperij of wegens een feit, waaruit openbare dronkenschap blijkt.

5. De verkiezing van de leden der Provinciale Staten heeft plaats op de wijze door de wet te regelen.


Artikel 129.

1. De leden der Staten leggen bij het aanvaarden hunner betrekking den volgenden eed of belofte af:

„Ik zweer (beloof) trouw aan de Grondwet en aan de wetten des Rijks.

„Zoo waarlijk helpe mij God almachtig!" („Dat beloof ikl")

2. Zij worden tot dien eed (belofte) toegelaten na alvorens te hebben afgelegd gelijken eed (verklaring en belofte) van zuivering als hierboven in artikel 88 voor de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is bepaald.


Artikel 130.

1. De Staten vergaderen zoo dikwerf in het jaar als de wet bepaalt, en bovendien wanneer zij door den Koning buitengewoon worden bijeengeroepen.

2. De vergaderingen zijn openbaar, met hetzelfde voorbehoud als ten aanzien van de vergadering der Kamers van de Staten-Generaal is bepaald in artikel 102.


Artikel 131.

De leden der Staten stemmen zonder last van of ruggespraak met hen die benoemen.


Artikel 132.

Omtrent het beraadslagen en stemmen gelden de regels in de artikelen 106, 107 en 108, eerste lid, ten aanzien van de Kamers der Staten-Generaal voorgeschreven.