Pagina:Harting, Het eiland Urk (1853).pdf/17

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

nl

Bij de eerste en diepste graving (4), nau de westelijke hel- ling van het hooger gedeelte, 4,3 el boven Á. P. gelegon, was dit het geval, toen men tot eene diepte van 5,8 el was door- gedrongen.

Bij de tweede (B), op het driehoekig aangespoeld stuk gronds, tusschen den vuurtoren en de haven, bereikte men eene diepte van 1,9 el.

De derde (€), vierde (D) en vijfde (ZE) graving, alle in het lagere gedeelte des eïlands, drongen tot eeuo diepte van 1 el en 1,1 el, terwijl men eindelijk op het zesde of laatste puut (F)» op den zoogenaamden Staart, waar de hoogte boven Á. P. niet meer dan 0,2 el bedraagt, de graving reeds op 0,3 el staken moest.

Wat de Hora van het eiland betreft, zoo waren natnurlijk op het tijdstip, waarop ik het eiland bezocht, nog slechts weinige planten voorhanden. In deze leemte is echter later door den heer P, Backer de Wit voorzien, die zich op mijn verzoek , met dit doel, driemalen naar Urk heeft begeven, namelijk op den 24e Mei, den 14% Junij en den 262 Julij, en mij de door hem verzamelde meerendeels bloeijende planten heeft over- gezonden.

De herigten aangaande de dierlijke bevolking zijn door mij, voor het grootste deel, ontleend aan de mededeelingen der he- woners. Alleenlijk de optelling van de aan het strand gevonden schelpen vaa Mollusken berust op eigene bevinding.

De opgaven van het getal inwoners sedert de invoering der registers van den burgerlijken stand ben ik aan den Bur- gemeester den heer P. Nentjes verschuldigd, even als vere scheidene andere mededeelingen, die voor de kennis van het eiland van gewigt zijn.