Pagina:Het Koninkrijk Deel 02 Neutraal (1969).djvu/73

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

BERAAD BIJ DE KONINGIN

niet onmiddellijk gebieden inunderen? Generaal Reynders drong er op aan, maar de aanwezige ministers weigerden[1]: zij waren van mening dat men, àls het tot een Duitse aanval kwam (een aanval die op dat moment weinig waarschijnlijk geacht werd), tijd genoeg zou hebben om de nodige inundaties te stellen.[2] Men sprak ook over hetgeen bij zulk een aanval geschieden moest bezuiden de grote rivieren. Generaal Reynders meende dat daar, mede ter wille van de Belgen en Fransen die dan bondgenoot zouden zijn, krachtig weerstand geboden moest worden. Een der ministers (vermoedelijk de Geer[3]) was daarentegen van mening dat in Noord-Brabant niet meer dan een 'symbolische verdediging' geboden kon worden.[4] Hoe dat zij: van het gebied bezuiden de rivieren werd, vreemd genoeg, in de opdracht die generaal Reynders verstrekt werd, met geen woord gerept. Het was de koningin die er aan het slot van het beraad op aandrong dat men die opdracht schriftelijk zou vastleggen.[5] Aldus geschiedde, ongeveer (het stuk is niet bewaard gebleven) in deze bewoordingen:

'Bij een overmachtige aanval uit het oosten op het hart des lands neemt het veldleger in de Grebbelinie geen beslissende slag aan, doch trekt tijdig met de hoofdmacht van de ten noorden van de Maas opgestelde troepen terug naar het oostfront van de Vesting Holland onder achterlating van een achterhoede in de Grebbelinie.'[6]

Deze opdracht (wij komen er nog op terug) werd door de koningin ondertekend, althans geparafeerd; de naastbetrokken minister, Dijxhoom, wist zich na de oorlog niet te herinneren of hij dan wel de Geer of van Kleffens het stuk contrasigneerde.[7] Vermoedelijk is dat nagelaten.

Met het resultaat van dit eerste overleg was generaal Reynders bepaald ingenomen. Doordat het denkbeeld, in de Grebbelinie de hoofdweerstand te voeren, afgewezen was, had hij het gevoel dat zowel de koningin als de minister van defensie in de bespreking op zijn hand geweest waren[8]—hij kwam er 'heel voldaan' van terug.[9]

Die voldoening zou niet lang duren.

  1. I. H. Reynders, 26 okt. 1955.
  2. Brief, 10 okt. 1968, van E. N. van Kleffens.
  3. Tijdens de bezetting werd de Geers naam in dit verband 'herhaaldelijk' genoemd door generaal Reynders (brief, 19 dec. 1968, van J. C. Roelofsen).
  4. J.J.C.P. Wilson: Vijf oorlogsdagen en hun twintigjarige voorgeschiedenis (1960), p. 61.
  5. I.H. Reynders: De wisseling in het opperbevel van land- en zeemacht in februari 1940. Haar oorzaken en gevolgen (1945), p. 20.
  6. Enq., dl. I a, p. 36.
  7. Getuige A. Q. H. Dijxhoorn, a.v., dl. I c, p. 586.
  8. I. H. Reynders, 26 okt. 1955.
  9. J.D. Schepers: 'Het ontslag van generaal Reynders in 1940', Nieuwe Rotterd. Crt., 5 jan. 1967.

67