Pagina:Kautsky 1900 nl Economische Theorie Marx.djvu/66

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

52

De verschillende productiemiddelen verhouden zich echter verschillend tot de wijze van waarde-overbrenging. Sommige verliezen in het arbeidsproces hun zelfstandige gedaante, bijv. ruwmateriaal en hulpstoffen. Andere bewaren hun gedaante in het arbeidsproces. De katoen die versponnen wordt, verliest haar gedaante, de spindel die spint, echter niet. De eerstbedoelde productiemiddelen geven in het productieproces hun gansche waarde aan het product af, de laatste slechts gedeelten ervan. Als een machine 1000 gulden waard is en onder normale omstandigheden in 1000 dagen verslijt, dan geeft zij in iederen arbeidsdag de waarde van een gulden aan het in dezen tijd met haar hulp vervaardigd product af.

Ook hier ontmoeten wij het tweeslachtig karakter van het productieproces. Hoe kan de machine 11000 van haar waarde aan een bepaald product afgeven? Bij de vervaardiging daarvan is toch niet 11000 der machine, maar de gansche machine werkzaam. Deze tegenwerping, is werkelijk geopperd. Het antwoord luidt, dat de gansche machine zich in het productieproces begeeft voor zoover dit arbeidsproces is, daarentegen slechts een overeenkomstig gedeelte voor zoover het meerwaardevormingsproces is. Als gebruikswaarde begeeft zich de gansche machine in ieder productieproces, als waarde slechts een gedeelte van haar.

Omgekeerd kan de gansche waarde van een productiemiddel in het product overgaan en toch slechts een deel van het productiemiddel voorzoover het voorwerp is. Nemen wij aan dat, om 100 pond garen voort te brengen, 115 pond katoen onder normale omstandigheden vereischt zijn en dat de hoeveelheid onbruikbaren afval in dit geval 15 pond bedraagt, dan zullen slechts 100 pond katoen in 100 pond garen overgaan, maar in de waarde van de 100 pond garen zal de waarde van 115 pond katoen zijn overgegaan.

De productiemiddelen brengen gedurende het productieproces zooveel waarde in het product over, als zij gedurende dat proces verliezen. Zij kunnen aan het product nimmer meer waarde toevoegen dan zij zelf bezitten, hoe groot ook hun gebruikswaarde zijn mag. Het is dus volkomen onhoudbaar, als de vulgair-economie de meerwaarde en zijn omgezette vormen, kapitaalrente, bedrijfswinst, grondrente, uit de gebruikswaarde der productiemiddelen wil afleiden, uit hun "diensten".

De waarde van de in het productieproces verbruikte productiemiddelen komen onveranderd in de waarde van het product weer te voorschijn.

De arbeid bewaart echter niet slechts waarde, hij vormt ook nieuwe waarde. Tot binnen een zekere tijdsruimte vervangt de nieuwe waarde scheppende arbeid slechts de door den kapitalist bij het koopen der arbeidskracht uitgegeven waarde. Duurt de arbeid langer dan deze tijdsruimte, dan vormt hij meerwaarde.

"Dat deel van het kapitaal dus," zegt Marx, "dat zich in productiemiddelen, d.w.z. in ruwmateriaal, hulpstoffen en arbeidsmiddelen omzet, verandert niet van waardegrootte in het productieproces. Ik noem het derhalve constant (onveranderlijk, bestendig) kapitaaldeel, of korter: constant kapitaal.