Pagina:Keulemans Onze vogels 2 (1873).djvu/114

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

Onze Zanglijster is de kleinste soort van de eigenlijke Lijsters. Zij bewoont bijna geheel Europa en is in sommige Zuidelijke streken een standvogel; overigens trekt zij in groote vlugten naar Zuid-Europa en het Noord-Oosten van Afrika. In Egypte en Palestina wordt zij van half November tot Maart opgemerkt. In Spanje begint zij soms reeds in Februarij te broeijen, terwijl dit in die landen, welke zij als trekvogel bezoekt, eerst in 't laatst van Maart of in April geschiedt.

Zij bewoont bij voorkeur boschachtige streken, of wel groote tuinen met hooge boomen. In den trektijd daarentegen komt zij dikwijls in laag hout, en niet zelden strijken dan geheele vlugten op de weilanden neêr. Niet altijd echter trekt de Zanglijster in gezelschap van hare soortgenooten voort: dikwijls sluit zij zich bij andere verhuizende Lijstersoorten aan. Zoo gezellig als zij dan is, zoo nijdig en afgunstig betoont zij zich daarentegen in den zomer: zij duldt dan in de door haar gekozen streek noch hare eigen soortgenooten, noch ook andere vogels; zij wil dan de geheele ruimte voor haar zelve behouden.

Er bestaat bij deze vogels volstrekt geen uiterlijk verschil tusschen de seksen. Mannetje en wijfje hebben dezelfde kleur en vorm, en van beide seksen zijn er zoowel groote als kleine voorwerpen; het schijnt dan ook wel onmogelijk, op het eerste gezigt de seksen te onderscheiden, en zelfs de meest practische waarnemer, de volleerdste vogelhandelaar en de lijstervanger van beroep zouden nooit met zekerheid kunnen zeggen, wat een mannetje of wijfje is, indien zij het niet aan den zang hoorden.

De Zanglijster broeit in stille streken; het nest ligt soms in heesters, soms digt bij den grond, tegen een boomstam. Ook vindt men het wel eens tusschen klim-op, en nu en dan zelfs op den grond, tusschen afgevallen takken, onder mastboomen. Men verschilt nog steeds in meening omtrent de bouwstoffen en de zamenstelling van het nest. Sommigen noemen als bouwstoffen: halmen, wortels en mos, met koemest en vermolmd hout vastgemetseld, en voor het binnenwerk: haar en veêren. Anderen noemen dezelfde zelfstandigheden, doch beweren dat het in 't nest aanwezige hout stukgebeten boomschors is. Voorts zijn velen van meening, dat de vogel een kleverig speeksel bezit, waarmede hij het hout en de overige bouwstoffen verbindt. Weder anderen beweren, dat bij den nestbouw geen slijk of koemest wordt gebruikt. Dit uiteenloopen der opiniën gaf mij aanleiding, eenige lijsternesten te onderzoeken. Den uitslag van dit onderzoek hier mededeelende, moet ik echter, tot mijn leedwezen, de verklaring laten voorafgaan, dat ik