Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/224

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

't Was me, of ik in één teug een fles Champagne had geleegd, zo verbijsterend doortintelde me de vreugde-dronkenschap bij deze woorden. Ik had de lust de man om zijn hals te vallen en zeker heeft hij wel iets van die waanzinnige opwelling in mijn ogen gelezen, terwijl ik met veel inspanning me tot kalmte dwong en maar helemaal stilzweeg, maar helemaal op zij keek, ten einde me niet te verraden. Toen hij echter evenmin doorsprak, vroeg ik eindelijk, weer iets angstiger geworden door het denken over de mogelijke gevolgen:

„En dan?"

Hij haalde zijn schouders op.

„Ja, dan... dan weet ik niet, wat er gebeuren zal. Zonder enige twijfel zullen ze van het stadhuis de politie met verklaring in kennis stellen. Dan... dan denk ik... ik ben er niet zeker van; maar ik denk... dat ze bij mij zullen komen informeren. Legt de justitie zich neer bij mijn verklaring, dan zullen ze misschien u nog horen; maar daarmee is 't dan waarschijnlijk... ik zeg: waarschijnlijk... uit. Doen ze dit niet... dan... ja, dan krijgt u het onderzoek toch."

Mijn blijdschap werd dus juist genoeg getemperd om 't me gemakkelijk te maken heel ernstig te dokter te bedanken. Ik zei nog, dat ik het moeilijke van zijn positie volkomen begreep, dat ik zijn wijze van handelen volkomen billijkte en meende ten slotte geen slechte indruk achter te laten.

Toch stak de man me geen hand toe, als hij, na een stijve buiging te hebben gemaakt, heenging met de belofte om 's avonds nog eens te zullen aankomen.

Heeft hij me verdacht?—

Mijn eerste daad was nu twee telegrammen op te stellen aan de oude lui: een voorbereidend, gevolgd door een definitief. De meid, die ze wegbracht, kreeg tevens een mondelinge boodschap mede voor van Swamelen en Suze. Toen volgden de beslommeringen van de begrafenis, de advertentie, de communicaties, die mijn aandacht afhielden van de snel voorbijjagende angstvisioenen, welke

220