Pagina:Mark Twain, De Lotgevallen van Tom Sawyer (1920).pdf/244

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

te treffen, hoe verschrikkelijk de gebeurtenis ook zijn mocht.

In een helder oogenblik gedurende zijne ziekte, bracht Huck schoorvoetend het gesprek op herbergen en vroeg eindelijk, met een vaag vermoeden van het ergste, of er sedert zijne ziekte ook iets in de Matigheidsherberg ontdekt was.

‘Ja,’ zeide de weduwe.

Huck sprong met verwilderde oogen in zijn bed op.

‘Wat? Wat was het?’

‘Drank! En de herberg is gesloten. Ga stil liggen, kind; - gij doet mij schrikken.’

‘Zeg mij slechts één ding - één ding als het u blieft. Heeft Tom Sawyer het ontdekt?’

De weduwe barstte in tranen uit.

‘Stil, kind, stil! Ik heb al meer gezegd, dat gij niet moet praten. Gij zijt zeer, zeer ziek.’

Zoo! dus was er niets dan drank gevonden. Het zou wel eene groote opschudding gegeven hebben, indien het de schat was geweest. Dus was deze voor eeuwig verloren! Maar waarom zou zij schreien? Hoe vreemd dat zij schreide. Deze gedachten doorkruisten Hucks brein en onder de vermoeienis van het peinzen viel hij in slaap. Toen zeide de weduwe tot zich zelve:

‘Daar slaapt hij, de arme drommel. Tom Sawyer hem vinden! Gave God, dat iemand Tom Sawyer vond! Ach, er zijn er niet veel meer, die nog hoop en kracht hebben om met zoeken voort te gaan.’