Pagina:Mengelingen Deel 1.pdf/84

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

— 82 —

Men delft het aardrijk voor hem op,
En hy verzinkt in ’t graf.


De kundige Lezer zal licht opmerken dat men het toneel der gebeurtenis uit Schoonhoven naar Dordrecht verplaatst heeft, om redenen die een’ Dichter niet onverschillig kunnen zijn.



 

Vertrouwen.

God leeft nog, ja, mijn Teêrgeliefde!
Hy leeft nog, die de raven spijst!
Hy leeft, die Kades rotssteen kliefde:
Wien al wat ademt, dank bewijst!
Ja, al ons uitzicht is verloren,
De Hemel heeft het dus beschoren!
Ons kroost, ons teeder kroost eischt brood:
Wy hooren ’t, siddren en verbleeken;
Wy voelen ’t hart van weedom breken:
Maar de Almacht kent ons aller nood.

Ja, zie dit kroost, mijns levens Leven!
Het reikt ons mond en handtjens toe:
Het vraagt niet, of wy ’t kunnen geven;
Het wacht het, en bedenkt niet HOE?
Het vest op ons zijn schreiende oogen,
Als wy op ’s Hemels Alvermogen,
En ’t schuldloos hartjen wantrouwt niet!
ô Laten we even vurig vragen