Pagina:Multatuli - Over Vrijen Arbeid in Nederlandsch Indie (1873).djvu/21

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
9
Vrye arbeid.


Maar… ik zocht geen eer. Zie de dagteekeningen. Vier jaren heb ik gezwegen. Is dit niet sprekend?


Toen de heer van Vliet, eenigen tyd geleden, meende zich te moeten beklagen over ’t Indisch bestuur, werd z’n zaak terstond openbaar.


Na ’t vertrek van den heer van Hoevell uit Indië, in 1848, heeft de Natie zéér spoedig, ja terstond gelegenheid gehad aandeel te nemen in den stryd dien hy met het bestaande had aangevangen.


En onlangs, toen de heeren Modderman en van den Biesen in hunne belangen waren gekrenkt, bracht elke mail vertoogen en redeneeringen mee, over de dingen die er met die heeren waren voorgevallen.


Ik zou de voorbeelden van personen die, in litige met het Indisch Gouvernement, zich oogenblikkelyk wendden tot de Natie, kunnen vermeerderen tot in ’t oneindige. En ik beweer geenszins dat zy die met den meesten spoed zich op het Volk beriepen als rechter, daarom zouden schuldig zyn aan te groote haast. Maar zéker is ’t dat iemand die in ’n belangryke zaak als de myne, vier jaren wacht voor hy de mishandeling die hem en de zynen prys gaf aan gebrek, bloot legt voor ’t Publiek, niet verdient beschuldigd te worden van zucht om naam te maken.


Wanneer Duymaer van Twist had kunnen goedvinden my te hooren, en daarna recht te doen gelyk z’n plicht was zou nooit iemand iets vernomen hebben van die treurige Lebaksche zaken.