Pagina:Multatuli - Over Vrijen Arbeid in Nederlandsch Indie (1873).djvu/32

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
20
Vrye arbeid.


my de pen uit de hand te slaan. De Natie weet dit, en schynt het goedtekeuren. Dit is hare schande, de myne niet.


De naam van dien bondgenoot is: het gebrek. Niet altyd heb ik papier. Niet altyd heb ik de stukken by me, waarin ik iets zou moeten naslaan, daar ’t meermalen gebeurt dat ik kist of koffer hier-of-daar moest achterlaten omdat ik den prys van ’t vervoer niet betalen kan. Daaraan heeft nu byv. van Twist te danken dat ik niet in dit stuk de namen opgeef van de 57 of 59 personen die met geeselslagen van Pandeglang werden teruggedreven naar Lebak. Menigmaal heb ik geen plaats waar ik me rustig kan neerzetten tot schryven. Heeft men dit niet gelezen in de Minnebrieven… tusschen de regels vooral?


En eindelyk, meestal, ja altyd byna, wordt me elke voorkomende gedachte weggestolen door ’n spook dat me in Gouverneur-Generaals kostuum, of in de gestalte van een dikbuikig vry-arbeider, de sarrende vraag voorhoudt: „Wat zullen morgen uw kinderen eten? Waar zult ge uw gezin huisvesten over een maand, over een week, over een dag?”


Want meermalen is ’t zoover geweest, dat die vraag ’n vraag was van weken of dagen… ja, van uren!


In m’n Kruislied noem ik me taai. Ik zeg altijd de waarheid, en ook daar zeide ik de waarheid: ik bèn taai.


Maar ik moet erkennen dat ik werk met tegenzin en inspanning… dat ik zelfs niet werken kan in ’t geheel, als my de gedachte overvalt myn lief gezin uitgehongerd te zien, en omkomende van gebrek aan ’s Heeren weg.


Overdryving, meent men? Eilieve, hoe zou ’t anders zijn? Ik bezit niets, en ontvang niets. En laat u nu eens voorleg-