Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/112

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

52

 

Familie PHALACROCORACIDAE - SCHOLLEVAARACHTIGEN.

 

De familie der Phalacrocoracidae bevat twee onderfamilies, die der Phalacrocoracinae of schollevaars en die der Anhinginae of slanghalsvogels. De Phalacrocoracinae bezitten een tamelijk dunnen, hoewel stevigen, vrij korten snavel, waarvan de bovensnavel voorzien is van een scherpen haak en waarvan de snavelranden glad zijn. Anders gevormd is de snavel bij de Anhinginae; deze is dun en recht, in een spitse punt uitloopend, en in het voorste gedeelte van getande randen voorzien. Neusgaten zijn zoowel bij schollevaars als bij slanghalsvogels bijna niet waartenemen. Het loopbeen is kort, zijdelings platgedrukt en bekleed met kleine zes- en achthoekige schilden; de teenen zijn bedekt met zeer breede, korte schilden. De vier door vliezen vereenigde teenen zijn vrij lang, de buitenteen is de langste. De nagel van den middenteen is aan den binnenrand getand. De vertegenwoordigers van beide onderfamilies vliegen snel, maar niet lang achtereen; hunne vleugels zijn matig lang. De staart is van middelmatige lengte, uit 12 tot 14 pennen met stijve schachten samengesteld.

Tot de Phalacrocoracinae behoort één genus, Phalacrocorax, waarvan de soorten over de geheele aarde, zoowel aan de zeekust als aan binnenwateren, gevonden worden; tot de Anhinginae behoort het genus Anhinga, dat binnenwateren van de warmere streken bewoont. De Phalacrocoracidae nestelen zoowel op boomen als op rotsen aan de zeekust en leggen 3–5 eieren van een blauwachtige of groenachtige kleur met een witte kalklaag bedekt. De jongen zijn met een veelal eenkleurig bruin, soms van lichtere afteekeningen voorzien, donskleed bedekt.