Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/197

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
105
FAMILIE IBIDIDAE — IBISSEN EN LEPELAARS.

in het laatst van Mei of in Juni vindt, zijn ongetwijfeld het tweede legsel van vogels, welker eerste legsel verloren gegaan is. Bij normaal verloop maakt de lepelaar slechts één broedsel per jaar. Het aantal eieren per legsel varieert van 3 tot 4, soms 5, enkele malen zijn ook 6, zelfs 7 eieren in een nest gevonden, die vermoedelijk echter van twee wijfjes afkomstig waren; de nesten in een broedkolonie van lepelaars staan zeer dicht opeen, zoodat de mogelijkheid, dat een wijfje het nest van een ander benut, niet buitengesloten is. De eieren zijn dofwit, meestal min of meer gevlekt met kleinere en grootere donkerbruine, lichtbruine en grijze vlekken, vooral aan het stompe einde; de schaal is vrij ruw en de vorm langgerekt of buikig eivormig. De afmetingen zijn, gemeten aan 184 exemplaren uit Nederland in de collectie van 's Rijks Museum, lengte 52,5–75,5 mm. en breedte 41,5–50,5 mm. Na een broedtijd van vermoedelijk ongeveer 4 weken, komen de eieren uit. De jongen, die betrekkelijk langzaam opgroeien, worden langen tijd door de ouders in het nest gevoederd. Het voedsel van den lepelaar bestaat hoofdzakelijk uit schaaldieren, wormen, weekdieren, schelpdieren en ook kleine visschen, die hij met zijn platten snavel uit het slijk en uit ondiep water oplepelt; ook insecten en plantendeelen zijn in de maag gevonden. Zij zoeken hun voedsel voornamelijk in brak en zout water. Onder het vliegen houden zij kop en hals recht naar voren en de pooten recht naar achteren; zij bewegen de vleugels vrij snel, zweven echter ook in de lucht rond zonder merkbare vleugelslagen. Vliegen zij over groote afstanden, dan vormen zij veelal een rij naast of schuin achter elkaar, of ook wel plaatsen zij zich in een V-vorm met de punt naar voren. Men vindt de lepelaars steeds in grootere of kleinere vluchten bijeen, die zeer moeielijk te benaderen zijn. Het voornaamste geluid, dat de lepelaar maakt, is een klepperen met den snavel, echter veel minder sterk en aanhoudend dan dat van den ooievaar; zelden laat hij zijn zwakke, heesche, reigerachtige stem hooren, het meest nog de jongen in het nest.