Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/297

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
163
FAMILIE ANATIDAE — ZWANEN, GANZEN EN EENDEN.

zwart; pooten flets oranjegeel, vliezen zwart. Vleugel 248–268, staart 80–97, snavel 40–47, loopbeen 37–40 mm.

Oud ♀. Kop en hals geelwit, behalve kin en keel, fijn en dicht gevlekt met bruinzwart; bovenkop bijna effen zwart; vederen van rug en stuit en schoudervederen bruinzwart met bruingele of geelwitte randen; vederen van borst licht bruingeel met een groote bruinzwarte vlek bij het uiteinde en een kleinere, minder donkere aan de basis; buik wit; anaalstreek wit met onduidelijke grijsbruine vlekken; vederen aan de zijden van het lichaam grijsbruin met breede geelbruinachtig witte randen; kleine bovenvleugeldekvederen bruingrijs met smalle grijswitte randen, evenzoo de middelste, waarvan enkele van de in het midden gelegene een kastanjebruine tint bezitten; groote bovenvleugeldekvederen zwart; vleugelspiegel aan den buitenrand grijs of grijsachtig zwart, verder wit; binnenste kleine slagpennen bruingrijs; slagpennen donker grijsbruin; ondervleugeldekvederen en okselvederen wit; staartpennen bruingrijs met geelwitte randen; bovenstaartdekvederen grijsbruin met geelwitte randen en geelwitte vlekken in het midden; onderstaartdekvederen geelwit met een grijsbruine schachtvlek bij het uiteinde. Iris donkerbruin; snavel donker olijfgrauw, langs de randen vuil oranje met zwarte vlekken; pooten bruinachtig geel, vliezen zwart. Vleugel 228–252, staart 86–97, snavel 37–43, loopbeen 33–40 mm.

Oud ♂ in zomerkleed. Gelijkende op het oude ♀, echter zijn de middelste bovenvleugeldekvederen sterker kastanjebruin en is het zwart van de groote bovenvleugeldekvederen en van den buitenkant van den spiegel dieper. Het ♂ legt dit zomerkleed reeds in Mei aan en draagt het tot het einde van Augustus, wanneer hij voor de tweede maal in het jaar zijn gevederte, behalve vleugel- en staartpennen, ruit en overgaat in het prachtkleed, dat soms reeds in het laatst van September volkomen aangelegd is.

Oud ♀ in zomerkleed. Gelijkende op het boven beschreven oude ♀, echter buik min of meer dicht met zwarte, ronde vlekken bedekt. Alleen wijfjes, die gebroed hebben en dus dons en vederen van den buik uitgeplukt hebben, schijnen in den zomer gevlekte vederen op den buik terug te krijgen, en deze te behouden tot den nazomer, wanneer zij het geheele gevederte verwisselen.

Jeugdkleed. Gelijkende op dat van het oude wijfje, echter is de onderzijde geelwit, dicht bedekt met langwerpige zwartbruine vlekken. Het jonge ♂ is meestal door het meerdere kastanjebruin der middelste bovenvleugeldekvederen van het ♀ te onderscheiden; echter is soms deze kleur, zelfs bij jonge ♂♂ in hun eerste volkomen kleed zeer weinig aangeduid. Iris donkerbruin; snavel bruingeel, rug olijfzwart; pooten grijsachtig bruingeel, vliezen zwart.

De jonge vogels beginnen in September hun gevederte, behalve de vleugels en de staart, te ruien en gaan geleidelijk in hun volkomen kleed over. In Februari en Maart vindt men soms nog jonge ♂♂ in overgangskleed, pas tegen Juni zijn deze in hun eerste volkomen kleed en dan van oudere ♂♂ te onderscheiden door den meer gevlekten buik en door de lichte randen aan de kleine bovenvleugeldekvederen, en ook door de geringere uitbreiding van het kastanjebruin aan de middelste bovenvleugeldekvederen, hoewel