Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/350

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

192

 
Orde ANSERIFORMES.
Familie ANATIDAE.
 

N°. 57.

Nyroca ferina (Linnaeus).

DE TAFELEEND.

Plaat 70: oud ♂, oud ♀ en donsjong.

 

Anas ferina Linnaeus, Syst. Nat. ed. X, 1758, p. 126. Temminck, Man. d'Orn. 1815, p. 564. Id. id. 2e éd. II, 1820, p. 868, IV, 1840, p. 546. Schlegel, Vog. van Ned. 1854–'58, p. 559, pl. 314. Id. Nat. Hist. van Ned. Vog. 1860, p. 220, pl. 31, fig. 5 en 6.

Nyroca ferina, Albarda, Aves neerl. 1897, p. 104.

Nyroca ferina ferina, Snouckaert van Schauburg, Jaarb. no. 5 Club nederl. vogelk. 1915, p. 104.

Aythia ferina, van Oort, Notes Leyden Mus. XXX, 1908–'09, p. 149. Van Pelt Lechner, Ool. neerl. II, 1910–'13, pl. 187.

Aythia ferina ferina, Snouckaert van Schauburg, Avif. neerl. 1908, p. 128.


Nederlandsche volksnamen: Roodkop; in Zuid-Holland: Valinger; in Noord-Brabant: Bareend en Boreend; in Friesland: Kareend. Friesch: Kar-ein (de Vries).

Engelsch: Pochard.

Duitsch: Tafelente.

Fransch: Milouin.

 

Beschrijving. Oud ♂. Kop en hals warm roodbruin; voorborst, borstzijden en voorste gedeelte van den rug zwart, op de borst meestal met min of meer duidelijke lichte vederranden, op den rug soms roodbruin aangeloopen; voorste gedeelte van de kin soms wit; achterste gedeelte van den rug, schoudervederen, binnenste kleine slagpennen en vederen van de zijden van het lichaam blauwachtig grijswit met fijne grauwzwarte of grauwe dwarse golflijntjes; onderzijde als de rug, doch de grondkleur witter en de golflijntjes minder duidelijk; achterste gedeelte van den buik en anaalstreek donkerder soms bijna zwart; bovenvleugeldekvederen grijs, met dwarse witte golflijntjes; groote slagpennen donker grauwbruin; kleine slagpennen grijs met dwarse witte golflijntjes, de buitenste met smalle witte uiteinden, twee of drie der binnenste met smallen zwarten rand langs de buitenvaan; ondervleugeldekvederen langs den vleugelrand grijs met witte spikkels, de overige, alsmede de okselvederen wit; staartpennen donker zwartgrauw; stuit-, boven- en onderstaartdekvederen zwart. Iris oranjegeel of roodachtig geel, soms karmijnkleurig; snavel grauwzwart met een licht blauwgrijzen dwarsband voor de neusgaten; pooten grijs, vliezen zwart. Vleugel 210–220, staart 60–70, snavel 45–53; loopbeen 39–41 mm.