Pagina:Stijl vol 02 nr 11 p 121-132.djvu/3

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

innerlijk is kan men zich niet boven het natuurlijke stellen! Het ligt waarlijk op den weg van den geestelijk evolueerenden om het natuurlijke te verinnerlijken in de beelding. Als de aesthetisch beeldende mensch zich verinnerlijkt zal hij noodwendig in verinnerlijkte uiterlijkheid moeten beelden omdat de kunstenaar de uiterlijkheid naar zijn innerlijk omwerkt. De meer bewuste mensch, in ’t algemeen, ziet de natuur reeds „anders” dan de meer onbewuste, om zoo te zeggen loutere gevoelsmensch.
Y. Ik geloof ook, dat de onbewuste mensch het meeste lijdt onder de natuurindrukken, en dat, hoe jonger we zijn, hoe meer we onder den invloed der natuur bewogen worden.
Z. Jong en onbewust, zijn we een speelbal van alles. Tegenover het ons opdringende „buiten ons” staat geen vast, overtuigd, sterk „in ons”. Ons innerlijk, dat, wat ik noemde „onze subjectieve ziening” is niet in harmonie met de objectieve verschijning der natuur — de eerste is dan zwak, de tweede is sterk. Zoodra we echter meer bewuste „zelfheid” worden, kunnen we een groote innerlijke kracht stellen tegenover de groote kracht buiten ons en komen we boven den druk daarvan uit.
Y. Met deze mogelijkheid is het leven dan schoon ... gelukkig de ouderen en sterken!
Z. Elkeen is op zijn tijd jong en zwak en op zijn tijd oud en sterk! De troost is: wij groeien steeds!
Y. Maar de natuur .... diè is altijd even sterk en wreed!
Z. De natuur is ons, menschen, vooruit! Het physieke heeft zijn hoogtepunt bereikt, maar wij „menschen”, wij kunnen ons hoogtepunt eerst bereiken in verre toekomst!
Y. ’t Is waar: ook het physiek van den mensch, zijn lichaam, evolueert niet meer .... òf we moeten het als evolueerende zien wanneer de geest zich meer en meer in zijn uitdrukking spiegelt.
Z. Gezien in cosmische evolutie zouden we kunnen zeggen: de mensch evolueert nu in omgekeerde richting, van de stof àf, naar den geest toè.
Y. Maar ’t is toch zeker Uw bedoeling niet om het physiek van den geest te scheiden?
Z. Neen, het physieke in ’t algemeen is ook, al is ’t een lagere, een uitdrukking van geest; voorzeker, maar de mensch is een heel bijzonder wezen tusschen al het bestaande in: hij komt in het physieke leven tot zelfbewustheid, hij bestaat dus ook als zelf bewustheid — naast of liever in zijn gewone leven is nog een tweede leven, een abstract leven .... we moeten hiermede rekenen om tot een zuiver begrip van kunst te komen. Om de evolutie der kunst van het natuurlijke tot het abstracte te kunnen inzien, moeten we ook inzien dat de evolutie van den mensch zich in dit physieke voortzet als verinnerlijking. En deze evolutie kunnen we dan noemen de evolutie van den geest, maar ook evenzeer de, uiterlijk gezien averechtsche, evolutie van het physieke. In het leven is deze elkaar tegenovergestelde groei gewoonlijk ongelijk en werkt elkaar tegen. En tòch is gelijkwaardigheid van het een en het ander noodzakelijk om in evenwicht te zijn. Gevorderde evolutie in het geestelijke kan niet zuiver waar zijn in een mensch in welken het natuurlijke niet in verhouding gerijpt is. Vandaar zien we zoovelen in schijngeestelijkheid terugvallen. En zoo is in kunst van dezen tijd geen uitdrukking van ware geestelijkheid, van innerlijkheid dus, mogelijk in den meest uiterlijken vorm.
Y. Het wordt mij al meer duidelijk dat de nieuwe schilderkunst zich niet meer in den

123