Pagina:Stijl vol 03 nr 05 p 041-048.djvu/2

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

te bereiken met een traditioneele gehechtheid aan het individueele; in kunst is het universeele niet in bepaaldheid te beelden in den natuurlijken vorm — dit mochten zij, die thans de leer van „universalisme” verkondigen, wel eens bedenken.
Y. In ’t leven is ’t zeker zoo: in kunst weet ik ’t niet.
Z. Zooals ’t in ’t leven is, zoo is ’t in de kunst en omgekeerd. Als wij meer vrij komen van de gehechtheid aan het individueele wordt ons schoonheidsbeeld ook meer vrij ervan en omgekeerd. De vrijmaking van ons schoonheidsbeeld vertolkt en houdt tevens in de evolutie van ons leven. Als de evolutie van ons leven inhoudt het teniet doen van het individueele, telkens als het in ons gerijpt is, doen we vanzelf een schoonheidsbeeld teniet — telkens als dit volgroeid is.
Y. Jammer dat de evolutie zoo ongelijk is, zij, wier schoonheidsbeeld gerijpt is staan als enkelingen te midden van de massa.
Z. Ja, want zoolang het niet volgroeid is, kan men zijn schoonheidsbeeld niet teniet doen.
Y. Daarmede vervalt alle haat tegen andersdenkenden.
Z. Zeker, maar toch is er ook een zeker vasthouden aan traditie dat misdadig is. Door sleur, zwakheid of wat ook kan men het in den tijdgeest gerijpte schoonheidsbeeld niet willen of durven teniet doen ... zóó beneemt men de plaats aan nieuw leven. De mensch is vernietiger zoowel als schepper en instandhouder ... zooals alle wijsheid zijn hoogen afkomst afgeschilderd heeft.
Y. Maar door die vernietiging vernietigt men, maatschappelijk, zichzelf.
Z. Zeker, zooals de maatschappij nu over het algemeen is, doet men zich materieel te kort door met een ouden vorm te breken. In ’t algemeen reeds doet men zich, althans momenteel, te kort door met iets te breken ... maar daar vraagt het nieuwe niet naar, het vraagt niet naar tijd.
Y. Ik geloof, dat het toch een reden is, dat vele kunstenaars onwillens en zonder dat ze ’t zelf beseffen in ’t oude blijven.
X. En is ’t niet beter dat ze oude schoonheid blijven maken dan dat ze moeten ophouden schoonheid te maken?
Z. Volgens mijn idee zou ’t laatste beter zijn: maar U weet ik houd van het radicale. Maar ’t is waar: het ziet er voor elke nieuwe kunstuiting al treuriger uit: de kunstuiting groeit àl sneller van het natuurlijke af en wordt dus àl onbegrijpelijker voor den materialist ... die, in onze maatschappij, de koopkrachtige is. Het nieuwe heeft een heele bestaanstijd noodig om materieele waarde te krijgen ... denk eens, nù zelfs nog is pas een gedeelte aan van Gogh toe!
Y. ’t Is wel heel treurig, dat het nieuwe eigenlijk, in ’t begin, door het kwade in stand gehouden wordt ... ik denk nu aan speculeeren in kunst.
Z. Zoo zien we, dat soms het kwade, in lijn van evolutie, geen kwaad is. In ’t algemeen: alles, het goede en kwade, doet het nieuwe groeien: het kwade misschien nog het meest.
Y. Dat het kwade soms bestaat van ’t goede ... dit is wel merkwaardig: kunstkoopers, die het nieuwe tegenhouden, zien we van het nieuwe profiteeren ... als het weer lang en breed „oud” geworden is.

42