Pagina:Stijl vol 03 nr 10 p 081-088.djvu/3

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


Z. Minder, maar ook hij lijdt, want ook hij heeft in een uiterlijkheid, al is ’t een verdiepte, te beelden. Er blijft lijden voor den kunstenaar omdat ook hij nog uiterlijkheid, al is ’t een verinnerlijkte, blijft! Hij lijdt want hij blijft steeds deel van het geheel. Hij lijdt op het gebied van het beeldende zoowel als van het maatschappelijke, doordat de massa achterblijft: hij moet leven te midden van kunst van anderen, hij wordt gedwongen aan het onrecht der huidige maatschappij mee te doen. Er blijft lijden, omdat ook in de Nieuwe Beelding het universeele niet tot geheel zuivere uitdrukking te brengen is. Ook blijft er lijden omdat nog veel in het nieuwe moet culmineeren. Maar steeds minder wordt het lijden, steeds minder naarmate evenwicht tusschen het innerlijke en uiterlijke gevonden, naarmate de mensch vollediger wordt.
Steeds zuiverder en dieper en vrijer treedt de levenskracht op.
Y. Het evenwicht tusschen het innerlijke en het uiterlijke: ja, dàt is het wat we vinden moeten. We hebben de neiging van uit het uiterlijke alles te beschouwen en daarnaar regelt zich onze voorstelling van levenskracht!
Z. Of van uit ons innerlijke alleen! Dat is even gevaarlijk, zoolang we niet volledig zijn.
Y. Als we van uit het meest uiterlijke alles beschouwen, lijkt de meest krachtige wedergave van het meest uiterlijke-zooals-het-ons-verschijnt ons de sterkste representatie der levenskracht.
Z. En als we vanuit ons innerlijke de levenskracht zien, hebben we kans deze toch geheel verkeerd voor te stellen ... juist weer door het meest uiterlijke.
Y. Ons innerlijk en uiterlijk moet dus inderdaad één geworden zijn, om de levenskracht in hare zuivere beelding te kunnen erkennen?
Z. Gelukkig reeds vòòr het volkomen een zijn: gelukkig kan de huidige mensch reeds in zijn onvolkomenheid toch het meer volkomene van den nieuwen tijdgeest aanvoelen. Zòò kwam ook de Nieuwe Beelding als kunstuiting van den nieuwen tijdgeest, ondanks onze onvolkomenheid, nu reeds tot uitdrukking.
Y. De massa ziet de Nieuwe Beelding niet als zuivere uitdrukking der levenskracht. Ik hoorde haar noemen „senatoriumkunst”, enz.!
Z. Van hun standpunt hebben zij die dat zeggen gelijk. Zoo is het kinderen niet kwalijk te nemen dat ze de uitdrukking der levenskracht in volwassenen niet begrijpen.
Y. Den aard der levenskracht in den ouden en in den nieuwen mensch is wel heel verschillend!
Z. De levenskracht van den laatsten is de bewuste uitstraling van het universeele te noemen. In ’t algemeen uit zij zich eer als wijsheid dan als blijheid: zij is echter alles in-eenen. In kunst treedt zij op als aesthetische beelding van enkel evenwicht als zuivere beelding van rust zouden we kunnen zeggen, indien deze ook niet tevens rijkdom, en ook weder eenvoud, en zooveel anders, inhield.
Y. Hoewel de nieuwen tijd uit den ouden tijd gegroeid is, zijn zij absoluut van elkaar onderscheiden!
Z. Door evolutie — en mutatie is dit duidelijk: uiterlijk bereidt de evolutie een nieuwen vorm, maar het nieuwe verschijnt als mutatie plotseling als iets anders.
Y. Men onderscheidt den ouden van den nieuwen mensch, zij leven in een andere sfeer.
Z. Men kan den ouden van den nieuwen tijd daaraan vooral herkennen dat de eerste

83