Pagina:Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire unie.pdf/6

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ER NOTA VAN NEMEND dat het Hof van Justitie van de Europese Unie bevoegd dient te zijn, overeenkomstig artikel 273 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, uitspraak te doen over de naleving van de verplichting van de verdragsluitende partijen de "regel inzake begrotingsevenwicht" middels bindende, permanente en bij voorkeur constitutionele bepalingen in hun nationaal rechtssysteem om te zetten;

ERAAN HERINNEREND dat het Hof van Justitie van de Europese Unie overeenkomstig artikel 260 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bevoegd is een lidstaat van de Europese Unie die een van zijn arresten niet heeft uitgevoerd, de betaling van een forfaitaire som of een dwangsom op te leggen en ERAAN HERINNEREND dat de Europese Commissie criteria heeft vastgesteld voor de bepaling van de in het kader van dat artikel op te leggen forfaitaire som of dwangsom;

ERAAN HERINNEREND dat het vaststellen van maatregelen in het kader van de buitensporigtekortprocedure van de Europese Unie met betrekking tot lidstaten die de euro als munt hebben wier begrote of feitelijke algemene overheidstekort meer dan 3 % van het bruto binnenlands product bedraagt, moet worden vergemakkelijkt en dat tevens de doelstelling van die procedure, namelijk het aanmoedigen en, zo nodig, dwingen van een lidstaat om een eventueel vastgesteld tekort te verminderen, aanzienlijk moet worden versterkt;

ERAAN HERINNEREND dat de verdragsluitende partijen wier algemene overheidsschuld de referentiewaarde van 60 % overschrijdt, de verplichting hebben die schuld, als benchmark, met gemiddeld een twintigste per jaar te verlagen;