Pagina:Vergif.djvu/177

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
179

die kleine kamer en schikten zich langs den wand en staarden haar aan.

En er was één spook bijgekomen, nog erger dan de andere. Het was het knagende verwijt, dat zij uit ijdelheid haar zoon meer had willen laten leeren dan zijn arm hoofd kon verdragen; maar daar sprak zij nooit over.

Overigens vertelde zij altijd dezelfde geschiedenissen, vroeg of het niet waar was dat Marius de knapste in het latijn was geweest en werd niet moe om te vertellen hoe veel hij van zijn vriend gehouden had, hoe hij dien bewonderde en hoe hoog hij tegen hem opzag:—"ja, het ging zoo ver,"—hier lachte de bleeke vrouw met een dor lachje, "dat ik—dwaas—zelfs jaloersch werd op Abraham Lövdahl. Kijk, hier achter in een van zijn aanteekenboekjes heeft hij met groote letters geschreven: A. L. is de grootste held uit de school. Dat ben jij—dat is u,"—mevrouw Gottwald raakte in de war; ze wist bijna niet of zij wel mocht voortgaan met "jij" tegen Abraham te spreken; hij gedroeg zich zoo stijf en zoo als een groot mensch.

Ook was het haar niet mogelijk van hem gedaan te krijgen dat hij wat langer bleef of een keer meer kwam; tot zij eindelijk uitvond om hem op koek en wijn te trakteeren en dat hielp een beetje.